In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een incident waarbij [naam eiseres] verlof vroeg voor het instellen van hoger beroep tegen een beschikking in een deelgeschilprocedure. De beschikking waartegen hoger beroep werd ingesteld, dateert van 27 juli 2020 en heeft het kenmerk C/10/592002/HA RK 20-176. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.L. Madu, heeft in de dagvaarding van 19 oktober 2020 de incidentele vordering ingediend. Achmea Schadeverzekering, de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. M.T. Spronck, heeft zich kunnen verenigen met de vordering van eiseres tot het verlenen van verlof voor het instellen van hoger beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om hoger beroep tijdig is gedaan binnen de beroepstermijn van drie maanden na de eerste roldatum.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om een van de partijen als in het ongelijk gestelde partij te beschouwen, en heeft daarom besloten om geen proceskostenveroordeling uit te spreken. De kosten van het incident worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt. De rechtbank heeft de zaak in de hoofdzaak naar de parkeerrol verwezen voor uitlating door partijen over de voortgang van de procedure. De beslissing van de rechtbank houdt in dat hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beschikking van 27 juli 2020, en dat verdere beslissingen in de hoofdzaak worden aangehouden.