ECLI:NL:RBROT:2021:6993

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
8773478 \ CV EXPL 20-33073
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energienota's door Engie Nederland Retail B.V. tegen gedaagde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een vordering tot betaling van energienota's door Engie Nederland Retail B.V. tegen een gedaagde die in persoon procedeert. De eiseres, Engie Nederland Retail B.V., heeft bij exploot van dagvaarding van 2 september 2020 gevorderd dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.873,61, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst voor de levering van elektriciteit, waarbij de gedaagde tekort is geschoten in de betaling van termijnbedragen en een eindafrekening. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet heeft gereageerd op de conclusie van repliek en dat de overeenkomst niet tijdig is opgezegd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde gehouden is de gevorderde bedragen te betalen, inclusief de wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8773478 \ CV EXPL 20-33073
uitspraak: 22 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Engie Nederland Retail B.V.,
gevestigd te: Zwolle,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 2 september 2020,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders B.V. te Groningen,
tegen
[gedaagde]
v.h.o.d.n. [handelsnaam]
wonende en zaakdoende te: [plaats] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als Engie respectievelijk [gedaagde] .

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het door [gedaagde] ter rolzitting van 30 september 2020 gegeven mondelinge antwoord en de bij die gelegenheid overgelegde producties;
  • de conclusie van repliek, met productie.
1.2
[gedaagde] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet op de conclusie van repliek gereageerd.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen partijen is een overeenkomst gesloten ter zake van de levering van elektriciteit door Engie ten behoeve van [gedaagde] op het adres [adres] te Terheijden (hierna: ‘het leveringsadres’) .
2.2
Op grond van de hiervoor onder 2.1 bedoelde overeenkomst was [gedaagde] gehouden om termijnbedragen aan Engie te betalen.
2.3
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Engie van toepassing.
Artikel 19 van de algemene voorwaarden luidt -voor zover van belang- als volgt:
“Artikel 19- Duur leveringsovereenkomst/opzegging
(…)
19.2
De leveringsovereenkomst kan schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 30 kalenderdagen tenzij schriftelijk een kortere opzegtermijn is overeengekomen.
(…)”
2.4
Engie heeft de overeenkomst op 8 november 2019 buitengerechtelijk ontbonden.
2.5
Engie heeft 14 april 2018 tot en met 8 november 2019 elektriciteit geleverd op het leveringsadres.
2.6
Engie heeft [gedaagde] voor de onder 2.3 genoemde leveringsperiode op 23 juni 2019 een eindafrekening gestuurd van € 3.368,52.

3..De vordering

3.1
Engie heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van
€ 8.873,61 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 19 augustus 2020 over een bedrag van € 7.769,52 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Engie heeft naast de onder 2. genoemde vaststaande feiten -aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ondanks daartoe te zijn aangemaand tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst door de termijnbedragen van
€ 1.467,00 van 13 augustus 2019, 13 september 2019 en 13 oktober 2019 onbetaald te laten.
Engie heeft de overeenkomst bij brief van 9 oktober 2019 ontbonden en op 23 juni 2019 een eindnota van € 3.368,52 aan [gedaagde] toegestuurd. Deze eindnota is niet betaald.
Engie vordert aan hoofdsom een bedrag van € 7.769,52.
Engie heeft op grond van artikel 6:119a BW aanspraak op de wettelijke handelsrente die berekend tot en met 18 augustus 2020 € 340,61 bedraagt.
Op grond van artikel 6:96 lid 4 BW vordert zij een bedrag van € 763,48 aan buitengerechtelijke incassokosten.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft verweer gevoerd dat zich als volgt laat samenvatten.
4.1.1
[gedaagde] betwist de hoogte van de gevorderde hoofdsom. Engie heeft drie maanden teveel in rekening gebracht. De hoofdsom moet daarom met een bedrag van € 4.400,00 worden verminderd.
4.1.2
Het resterende bedrag van € 3.368,00 is ook onjuist. Dit betreft immers een periode van 6 maanden.
4.1.3
Het is [gedaagde] niet duidelijk waarom hij maandelijks al een wisselend tarief moet betalen van € 150,00 tot € 180,00 en ook nog een eindafrekening ontvangt.
4.1.4
[gedaagde] verwijst ter onderbouwing van zijn verweren naar de door hem overgelegde stukken.

5..De beoordeling

5.1
Vooropgesteld wordt dat sprake is van een handelstransactie omdat beide partijen bij het aangaan van de overeenkomst handelden in de uitoefening van een beroep op bedrijf.
5.2
Het geschil ziet op de vraag of [gedaagde] gehouden is om de termijnbedragen van de maanden augustus 2019, september 2019 en oktober 2019 en de eindnota van 23 juni 2020 aan Engie te voldoen.
Termijnbedragen
5.3
Voor wat betreft de termijnbedragen over de periode augustus 2019 tot en met oktober 2019 van in totaal € 4.401,-- heeft [gedaagde] aangevoerd dat deze ten onrechte aan hem in rekening zijn gebracht, hetgeen volgens hem ook blijkt uit de door hem overgelegde stukken.
5.4
Voor zover [gedaagde] meent dat het op de eindafrekening vermelde creditbedrag van
€ 4.401,-- aantoont dat dit bedrag aan hem terugbetaald dient te worden, is die zienswijze onjuist. In de eindafrekening wordt er vanuit gegaan dat alle voorschotbedragen zijn betaald. Dat is de reden dat het creditbedrag op de eindnota wordt vermeld.
5.5
De kantonrechter begrijpt uit de dagvaarding en de daarbij overgelegde stukken dat de huurovereenkomst met betrekking tot het leveringsadres volgens [gedaagde] in augustus 2019 is opgezegd en dat zijn eenmanszaak in september 2019 uit de kamer van koophandel is uitgeschreven. Voor zover [gedaagde] meent dat de leveringsovereenkomst daarmee ook tot een einde is gekomen en hij daarom geen termijnbedragen meer verschuldigd is, is die veronderstelling onjuist. De huurovereenkomst staat los van de energieovereenkomst en ook het uitschrijven van de eenmanszaak uit de Kamer van Koophandel heeft geen invloed op het bestaan van de leveringsovereenkomst.
5.6
De leveringsovereenkomst eindigt op grond van artikel 19.2 van de toepasselijke algemene voorwaarden een maand nadat deze schriftelijk is opgezegd. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de leveringsovereenkomst heeft opgezegd.
De leveringsovereenkomst is dan ook niet eerder dan op 8 november 2019, het moment waarop Engie deze wegens wanprestatie buitengerechtelijk heeft ontbonden, geëindigd.
5.7
Engie heeft onbetwist gesteld dat zij tot en met 8 november 2019 elektriciteit aan het leveringsadres heeft geleverd. Vast staat dat voor wat betreft de periode augustus 2019 tot en met oktober 2019 niet is betaald. [gedaagde] is dan ook gehouden de termijnbedragen over die periode van in totaal € 4.401,-- te voldoen. Dit bedrag wordt toegewezen.
Eindafrekening
5.8
Voor wat betreft de eindafrekening heeft [gedaagde] aangevoerd dat het bedrag van
€ 3.368,52 niet juist kan zijn, omdat het een periode van 6 maanden beslaat.
De kantonrechter stelt vast dat de eindafrekening ziet op de periode 8 april 2018 tot en met
8 november 2019, dus 20 maanden, zodat deze stelling niet opgaat.
Engie heeft ten aanzien van de hoogte van de eindafrekening gesteld dat op 1 mei 2018 een slimme meter in het gehuurde is geplaatst. Door de slimme meter worden de meterstanden automatisch van afstand uitgelezen. De eindafrekening is gebaseerd op de gegevens van de slimme meter en niet voor discussie vatbaar.
Dat verschillende tarieven aan [gedaagde] in rekening worden gebracht is verklaren doordat [gedaagde] voor een zogenaamd ‘modelcontract’ heeft gekozen. Dit contract heeft variabele tarieven voor gas en elektriciteit die elke jaar op 1 januari en 1 juli wijzigen, aldus Engie.
5.9
Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn verweer tegenover de nadere stellingen van Engie te onderbouwen, bijvoorbeeld door gemotiveerd te stellen waarom volgens hem de hoogte van de eindafrekening dan wel de onderliggende meterstanden niet juist zijn. [gedaagde] heeft echter niet meer op de conclusie van repliek gereageerd, zodat zijn verweer als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen. Het op de eindafrekening van
23 juni 2019 in rekening gebrachte bedrag van € 3.368,52 wordt dan ook toegewezen.
5.1
De wettelijke handelsrente wordt als niet weersproken eveneens toegewezen.
5.11
Uit de dagvaarding blijkt dat [gedaagde] herhaaldelijk tot betaling is gemaand door Engie en haar gemachtigde. De kantonrechter is van oordeel dat de buitengerechtelijke werkzaamheden in redelijkheid zijn gemaakt. Nu het terzake gevorderde bedrag van in totaal € 763,48 overeenkomt met de in het besluit genoemde tarieven wordt dit bedrag toegewezen.
5.12
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De verschotten bestaan uit € 86,85 aan explootkosten en € 499,00,- aan griffierecht voor de onderhavige procedure, in totaal € 585,85. Aan gemachtigdensalaris wordt een bedrag van
€ 622,- toegekend, op basis van twee punten. De waarde per punt bedraagt € 311,-.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Engie tegen kwijting te betalen een bedrag van
€ 8.873,61 (waarvan € 7.769,52 ziet op de hoofdsom, € 340,16 op de wettelijke handelsrente tot en met 18 augustus 2020 en € 763,48 op de buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 7.769,52 vanaf
19 augustus 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Engie vastgesteld op € 585,85 aan verschotten en € 622,-- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426