ECLI:NL:RBROT:2021:6991

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
8695171 \ CV EXPL 20-27643
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onbinding van de huurovereenkomst afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. Woonbron had de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, omdat de gedaagde een huurachterstand had laten ontstaan van € 2.385,12 tot en met juli 2020. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat hij een betalingsregeling had getroffen en dat hij door de coronamaatregelen in financiële problemen was gekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand inmiddels was afgenomen tot € 361,99 en dat de gedaagde blijk gaf van goede wil om zijn betalingsverplichtingen na te komen. Gezien de omstandigheden, waaronder de coronacrisis, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming niet gerechtvaardigd zijn. De vordering van Woonbron is afgewezen, maar de gedaagde is wel veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 601,96, en de gedaagde is in de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8695171 \ CV EXPL 20-27643
uitspraak: 22 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te: Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 30 juli 2020,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als Woonbron respectievelijk [gedaagde] .

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het op de rolzitting van 2 september 2020 door [gedaagde] gegeven mondelinge antwoord;
  • de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties;
  • de akte uitlaten producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Woonbron als verhuurster en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te [postcode] Rotterdam.
2.2
De huurprijs bedroeg laatstelijk € 635,25 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd.

3..De vordering

3.1
Woonbron heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening en bevel van het vonnis het gehuurde met al degene die en al datgene dat zich daarin van de zijde van [gedaagde] mocht(en) bevinden, te ontruimen en te verlaten, de sleutels daarvan aan Woonbron af te geven en het gehuurde geheel ontruimd ter beschikking van Woonbron te stellen en te laten;
[gedaagde] te veroordelen om aan Woonbron tegen kwijting te betalen:
a. de verschuldigde hoofdsom van € 2.385,12, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf de dag van dagvaarding tot er is betaald;
b. de huurbedragen waarop Woonbron recht had bij nakoming van de overeenkomst, steeds te rekenen vanaf de eerste van elke maand, vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot er is betaald:
- voor iedere maand, te rekenen vanaf 1 augustus 202 tot de dag van ontbinding aan huur en
- daarna tot en met de maand waarin de ontruiming en lege oplevering van het gehuurde heeft plaatsgevonden aan gebruiksvergoeding;
4. de verschuldigde buitengerechtelijke kosten van € 115,30 of een bedrag dat de kantonrechter redelijk acht;
5. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de omzetbelasting (btw) over de daarvoor in aanmerking komende kostenposten.
3.2
Aan haar vordering heeft Woonbron -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] is, ondanks daartoe te zijn aangemaand, tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten huurovereenkomst door een huurachterstand te laten ontstaan die, berekend tot en met de maand juli 2020, € 2.385,12 bedraagt. De hoogte van deze huurachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
3.2.2
Woonbron maakt op grond van het bepaalde in de artikelen 6:96 lid 2 sub c BW en op grond van het Besluit aanspraak op een bedrag van € 115,30 aan buitengerechtelijke incassokosten (incl. btw).
3.2.3
Op grond van het bepaalde in artikel 6:119 BW is [gedaagde] wettelijke rente aan Woonbron verschuldigd.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft verweer gevoerd dat zich als volgt laat samenvatten.
4.1.1
[gedaagde] erkent de juistheid van de bij dagvaarding gestelde huurachterstand. Op 10 augustus en 13 augustus 2020, dus na dagvaarding, heeft hij nog twee betalingen van
€ 641,00 en een betaling van € 635,25 verricht.
4.1.2
Voor de achterstallige huur heeft hij een betalingsregeling getroffen van € 25,00 per maand die hij correct is nagekomen. De betalingsregeling is komen te vervallen doordat de lopende huur niet werd betaald, maar hij had verwacht dat de deurwaarder in verband met de coronacrisis met hem mee zou denken over een oplossing. [gedaagde] vraagt zich af waarom Woonbron pas na het verkrijgen van een vonnis een betalingsregeling wenst af te spreken nu dit alleen maar extra kosten met zich brengt.
4.1.3
[gedaagde] werkt als ZZP’er in de bouw en was tot het uitbreken van de coronacrisis werkzaam in Duitsland. Als gevolg van de door de (Duitse) overheid getroffen maatregelen kon hij zijn werkzaamheden daar niet meer uitvoeren en had hij geen inkomen meer. Als gevolg hiervan is de huurachterstand ontstaan. [gedaagde] heeft een Tozo I, II en III uitkering aangevraagd bij de gemeente Rotterdam en daarnaast een beroep gedaan op fondsen waar hij recht op heeft. [gedaagde] verwijst in dot verband naar de door hem overgeldeg e-mail van de gemeente Rotterdam van 12 oktober 2020. De eerste twee Tozo uitkeringen heeft hij ontvangen en daarvan heeft hij een deel van de ontstane betalingsachterstand weggewerkt. [gedaagde] verwijst hiertoe naar het door hem bij antwoord overgelegde betaaloverzicht.
De bouw in Duitsland ligt nog steeds stil, maar [gedaagde] probeert in Nederland werk in de bouw te vinden. Dit is echter niet makkelijk.
4.5
Na jaren heeft [gedaagde] een huis voor zichzelf gevonden. Hij wil zijn huis niet kwijtraken en verzoekt de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van het gehuurde af te wijzen.
4.6
[gedaagde] is van goede wil en wenst nog altijd een betalingsregeling te treffen waarbij hij gedurende 6 maanden elke maand een bedrag van € 25,00 zal aflossen. Na afloop van die zes maanden kan bezien worden of het bedrag verhoogd kan worden.
4.7
Hij vindt het in de gegeven omstandigheden niet redelijk dat incassokosten en proceskosten van in totaal € 895,19 aan hem in rekening worden gebracht. Dit bedrag kan beter aangewend worden om de huurachterstand te betalen, aldus [gedaagde] .

5..De beoordeling

5.1
Woonbron heeft naar aanleiding van de conclusie van antwoord en het daarbij overgelegde betaaloverzicht bij conclusie van repliek een recente specificatie van de huurachterstand overgelegd. Uit deze specificatie blijkt dat Woonbron alle op het betaaloverzicht van [gedaagde] vermelde betalingen heeft ontvangen en in mindering heeft laten strekken op de huurachterstand. De huurachterstand bedroeg daarmee, berekend tot en met de maand september 2020, € 361,99.
In haar laatste akte van 25 november 2020 waarbij Woonbron zich uitsluitend mocht uitlaten over de door [gedaagde] bij dupliek overgelegde producties, heeft Woonbron desondanks gesteld dat de huurachterstand berekend tot en met de maand november 2020 € 957,02 bedraagt. [gedaagde] is niet meer in de gelegenheid gesteld om op de laatste akte Woonbron te reageren. Of de huurachterstand verder is opgelopen staat dan ook niet vast, zodat uitgegaan wordt van de bij repliek gestelde huurachterstand van € 361,99 berekend tot en met de maand september 2020. Een bedrag van € 361,99 aan achterstallige huur is aldus toewijsbaar.
5.2
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de tekortkoming van [gedaagde] voldoende ernstig is om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij immers de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden. Bij de beoordeling hiervan dient rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
5.3
Uit de door Woonbron bij dagvaarding overgelegde specificatie blijkt dat de huurachterstand op het moment van dagvaarden en berekend tot en met de maand juli 2020, € 2.385,12 bedroeg. Dit is een achterstand van bijna vier maanden. Deze tekortkoming rechtvaardigt in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst.
Door de betalingen van [gedaagde] is de huurachterstand gedurende de onderhavige procedure echter fors ingelopen. Gelet op de aflossing, het feit dat de hoogte van de huidige huurachterstand thans minder dan drie maanden bedraagt en het feit dat [gedaagde] blijkens de door hem bij dupliek overgelegde e-mail van de gemeente Rotterdam van 12 oktober 2020 een derde Tozo aanvraag heeft ingediend en er dus zicht is op een volgende uitkering waarmee hij, zoals hij ook eerder heeft gedaan, de huurachterstand verder kan inlopen, is de kantonrechter van oordeel dat een ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming thans niet gerechtvaardigd is. De gevorderde ontbinding en ontruiming wordt daarom afgewezen.
5.4
Omdat [gedaagde] niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan is hij de wettelijke rente verschuldigd geworden. De rente is toewijsbaar op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
5.5
Woonbron maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Deze vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu Woonbron op 18 maart 2020 aan [gedaagde] een aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW heeft verzonden en het gevorderde bedrag van € 115,30 het in het Besluit bepaalde tarief niet overschrijdt zijn de buitengerechtelijke kosten tot dit bedrag toewijsbaar.
5.5
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat hij een betalingsregeling wil treffen voor het aflossen van de huurachterstand van € 25,00 per maand voor de duur van 6 maanden en na die periode wil bezien of er ruimte is om het bedrag te verhogen.
5.6
Woonbron heeft hiervan in haar akte van 25 november 2020 gesteld dat zij is bereid om een betalingsregeling te treffen tot afbetaling van het bedrag van € 957,02 plus het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 115,30 en het bedrag aan proceskosten conform het vonnis. De betalingsregeling houdt dan in dat [gedaagde] met ingang van 1 december 2020 en zo vervolgens telkens uiterlijk op de eerste van de volgende maand € 25,00 tot en met 1 mei 2021 aan Flanderijn betaalt onder vermelding van 20067323 onder de voorwaarde dat [gedaagde] daarnaast telkens de lopende huur betaalt aan Woonbron zelf en dat de regeling van rechtswege vervalt indien hetzij een termijn van de regeling hetzij de lopende huur niet tijdig wordt betaald. Indien de regeling wordt nagekomen eindigt deze direct na 1 mei 2021 en dient te worden bezien welke betalingsregeling dan kan worden getroffen aan de hand van financiële informatie met bewijzen die [gedaagde] moet aanleveren. Indien en zolang de regeling die op 1 december 2020 begint wordt nagekomen zal Woonbron geen gebruik maken van haar eventuele recht om het gehuurde te ontruimen, aldus Woonbron.
5.7
Woonbron is niet verplicht op een voorstel tot het treffen van een betalingsregeling in te gaan en op grond van artikel 6:29 BW is de kantonrechter niet bevoegd om zonder instemming van Woonbron een betalingsregeling vast te stellen in het vonnis.
De kantonrechter acht het gelet op hetgeen onder 5.5 is weergegeven raadzaam dat [gedaagde] (voor zover hij dit nog niet heeft gedaan) contact opneemt met de gemachtigde van Woonbron voor het treffen van een betalingsregeling.
5.8
Woonbron had op het moment van dagvaarden een opeisbare vordering op [gedaagde] . Het stond haar dan ook vrij om tot dagvaarding over te gaan. Omdat [gedaagde] in deze procedure in het ongelijk is gesteld wordt hij overeenkomstig artikel 237 Rv. in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten worden begroot op € 102,96 aan explootkosten, € 499,00 aan griffierecht en € 540,00 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punt van € 180,00 per punt).

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron tegen kwijting te betalen een bedrag van € 477,29 (waarvan € 361,99 ziet op de huurachterstand tot en met de maand september 2020 en
€ 115,30 ziet op de buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke creditmutatie, heeft uitgestaan, vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 540,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verstaat dat de in de verschotten begrepen dagvaardingskosten zijn te verhogen met de btw daarover;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426