In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. Woonbron had de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd, omdat de gedaagde een huurachterstand had laten ontstaan van € 2.385,12 tot en met juli 2020. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar voerde aan dat hij een betalingsregeling had getroffen en dat hij door de coronamaatregelen in financiële problemen was gekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand inmiddels was afgenomen tot € 361,99 en dat de gedaagde blijk gaf van goede wil om zijn betalingsverplichtingen na te komen. Gezien de omstandigheden, waaronder de coronacrisis, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming niet gerechtvaardigd zijn. De vordering van Woonbron is afgewezen, maar de gedaagde is wel veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 601,96, en de gedaagde is in de wettelijke rente over het verschuldigde bedrag veroordeeld.