ECLI:NL:RBROT:2021:6974

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
8671785
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en geschil over toegang tot gegevensverwerking

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf A] en [bedrijf B]. [bedrijf A], een onderneming die zich bezighoudt met informatietechnologie, heeft [bedrijf B], een hulpverlener op psycho-medisch gebied, facturen gestuurd voor geleverde diensten. [bedrijf B] heeft deze facturen, die in totaal € 15.417,74 bedragen, niet betaald en heeft de overeenkomst met [bedrijf A] opgezegd per 1 januari 2019. Het geschil ontstond nadat [bedrijf B] data uit de door [bedrijf A] ontwikkelde applicatie Careweb had gemigreerd naar een andere applicatie, wat leidde tot een blokkade van de toegang tot Careweb door [bedrijf A] vanwege een vermeend datalek.

In conventie vorderde [bedrijf A] betaling van de openstaande facturen, terwijl [bedrijf B] in reconventie schadevergoeding eiste wegens het ontzeggen van toegang tot de applicatie. De kantonrechter oordeelde dat [bedrijf B] niet bevoegd was om haar vordering in reconventie in te dienen, omdat de totale waarde van de vorderingen de grens van € 25.000 overschreed. De rechter oordeelde dat [bedrijf A] recht had op betaling van € 6.467,88 aan openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en dat de buitengerechtelijke kosten tot € 698,39 toewijsbaar waren. Beide partijen werden in de proceskosten in het ongelijk gesteld, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van heldere communicatie tussen partijen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met gegevensverwerking. De kantonrechter concludeerde dat het geschil voortkwam uit wantrouwen en miscommunicatie tussen de partijen, waarbij beide partijen enige verwijten te maken hadden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8671785 CV EXPL 20-25951
uitspraak: 23 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A] .,
handelend onder de naam
[handelsnaam A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M. de Groot te Utrecht,
tegen

1..[bedrijf B] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar maten:
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[bedrijf B1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3 . de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[bedrijf B2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Hoogenboom te Rotterdam.
Eiseres wordt hierna ‘ [bedrijf A] ’ genoemd; gedaagden gezamenlijk ‘ [bedrijf B] ’.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding van 17 juli 2020;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie,
van 22 september 2020;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 20 oktober 2020 (die ook als een conclusie van repliek in conventie aangemerkt kan worden);
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie,
van 15 december 2020;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van 12 januari 2021;
  • de door partijen overgelegde stukken;
  • het tussenvonnis van 3 mei 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 8 juli 2021.

2..De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
2.1
[bedrijf A] houdt zich bezig met informatietechnologie, met de advisering en ondersteuning op dat gebied. [bedrijf B] is onder andere hulpverlener op psycho-medisch gebied.
2.2.
[bedrijf A] heeft bij [bedrijf B] in rekening gebracht:
Factuurnummer Factuurdatum Factuurbedrag
1. 2903697 13-09-2018 € 1.588,45
2. 2969344 19-10-2018 € 1.604,19
3. 2997020 14-11-2018 € 1.604,19
4. 3005106 18-12-2018 € 4.628,25
5. 3022447 28-03-2019 € 4.251,37
6. 3057820 28-03-2019 € 1.741,29
2.3
[bedrijf B] heeft de genoemde facturen, het gaat in totaal om € 15.417,74, niet betaald.
2.4
[bedrijf B] heeft de overeenkomst met [bedrijf A] opgezegd tegen 1 januari 2019. Tussen partijen is in november 2018 een geschil ontstaan nadat, kort gezegd, [bedrijf B] in één keer al haar data uit de door haar gebruikte, door [bedrijf A] ontwikkelde applicatie (Careweb), heeft gehaald (heeft ‘ gemigreerd ’naar een applicatie van een derde partij) waarna [bedrijf A] , omdat zij dacht dat er sprake was van een datalek, de toegang tot die applicatie elf dagen geblokkeerd heeft voor [bedrijf B] .

3..Het geschil (in conventie en in reconventie)

3.1
[bedrijf A] vordert in conventie veroordeling van [bedrijf B] tot betaling van de onder 2.2 genoemde facturen van in totaal € 15.417,74, met rente en € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
[bedrijf B] stelt in reconventie schade te hebben geleden doordat [bedrijf A] haar de toegang tot de applicatie elf dagen heeft ontzegd. De schade bestaat uit € 7.260,00 aan kosten voor een externe deskundige, € 2.160,00 aan het inzetten van personeel, € 6.037,72 aan juridische kosten en € 91.200,00 aan, kort gezegd, omzetderving. [bedrijf B] vordert veroordeling van [bedrijf A] om van deze schade van in totaal € 106.657 , 72, € 25.000, 00 aan haar te betalen, om de kantonrechter bevoegd te houden, maar behoudt zich het recht op een dag het meerdere te vorderen uitdrukkelijk voor.
3.3
[bedrijf B] vordert in reconventie ook voor recht te verklaren dat [bedrijf A] haar niet mocht afsluiten van Careweb en voor recht te verklaren dat [bedrijf B] recht heeft op de betaling van € 5.000,00 die in depot staat.
3.4
[bedrijf A] en [bedrijf B] voeren verweer tegen elkaars vorderingen. Voor zover van belang voor de beoordeling, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee de vorderingen en het verweer daartegen worden onderbouwd.

4..De beoordeling

overeenkomst
4.1
Een gedaagde moet al zijn verweren in de conclusie van antwoord aanvoeren. Daar komt artikel 128 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op neer. In de conclusie van antwoord betwist [bedrijf B] dat zij een overeenkomst met [bedrijf A] heeft gesloten. Een overeenkomst die niet is gesloten hoeft echter niet opgezegd te worden en dat, het opzeggen van een overeenkomst, is wel wat [bedrijf B] in 2018 heeft gedaan. Aan dit verweer van [bedrijf B] wordt daarom voorbijgegaan.
4.2
Wat [bedrijf B] onder de nummers 2, 3 en 4 van haar conclusie van dupliek naar voren brengt over de ontvankelijkheid van [bedrijf A] en over het al dan niet van toepassing zijn van de voorwaarden kan gelet op het genoemde artikel 128 Rv buiten beschouwing blijven. [bedrijf B] had deze verweren in haar conclusie van antwoord naar voren moeten (en ook kunnen, [bedrijf A] neemt in haar conclusie van repliek geen stellingen in die niet staan in de dagvaarding) brengen.
reconventie
4.3
De kantonrechter behandelt en beslist zaken waarin het om een vordering van maximaal € 25.000,00 gaat, tenzij de rechtstitel die € 25.000,00 te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist, aldus artikel 93 aanhef en onder a Rv.
4.4
[bedrijf B] beperkt haar vordering in reconventie weliswaar tot € 25.000,00, maar zij lijdt naar zij stelt eigenlijk € 106.657,72 aan schade doordat [bedrijf A] volgens haar toerekenbaar tekort is geschoten in de tussen partijen gesloten overeenkomst door haar de toegang tot Careweb te ontzeggen. [bedrijf A] betwist echter toerekenbaar tekortgeschoten te zijn. [bedrijf A] betwist met andere woorden de rechtstitel (wanprestatie, artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek (BW)) waarop [bedrijf B] zich beroept. Dit betekent dat de kantonrechter niet bevoegd is kennis te nemen van de vordering van [bedrijf B] . Dit geldt voor zowel de vordering tot betaling van € 25.000, 00 als de gevorderde verklaringen voor recht. Deze verklaringen voor recht vertegenwoordigen immers een waarde en het totaal van alles wat in reconventie wordt gevorderd gaat de € 25.000,00 te boven.
4.5
Het voorgaande was anders geweest als [bedrijf B] bij het beperken van haar vordering tot € 25.000,00 uitdrukkelijk afstand had gedaan van haar (eventuele) recht op het meerdere. Dat heeft zij echter niet gedaan.
conventie
4.6
De kantonrechter is niet bevoegd kennis te nemen van de vordering in reconventie. Het komt in deze procedure dus niet tot verrekening met in reconventie toe te wijzen bedragen. In conventie moet beoordeeld worden of [bedrijf B] de onder 2.2 genoemde facturen al dan niet moet betalen.
[bedrijf A] brengt met de facturen van 13 september 2018, 19 oktober 2018 en 14 november 2018 ‘abonnementsgeld’ voor september, oktober en november 2018 in rekening. [bedrijf B] heeft in die maanden, op basis van een overeenkomst, gebruik gemaakt van Careweb en zij moet deze facturen daarom aan [bedrijf A] betalen . Het gaat om een bedrag van € 4.796,83.
4.8
[bedrijf A] brengt met de factuur van 18 december 2018 € 4.628,25 aan analysekosten bij [bedrijf B] in rekening. De vordering tot veroordeling van [bedrijf B] tot betaling van deze nota is echter niet toewijsbaar. Los van de vraag of [bedrijf B] contractueel gehouden is dergelijke kosten aan [bedrijf A] te betalen: [bedrijf A] onderbouwt niet hoe het bedrag dat zij bij [bedrijf B] in rekening brengt tot stand is gekomen. In de factuur staat slechts dat 25,5 uur in rekening is gebracht (en dat komt dan neer op € 150,00 per uur , exclusief omzetbelasting), maar waar dit uurtarief op gebaseerd is en, belangrijker nog, wat er in die 25,5 uur dan precies gedaan is, blijkt niet. [bedrijf A] biedt weliswaar aan een nadere onderbouwing te geven maar dat had in dit stadium van de procedure al gebeurd moeten zijn, in ieder geval in grote lijnen. Dat is niet gebeurd.
4.9
De factuur van 28 maart 2019 van € 4.251,37 is deels wel (€ 1.671,05) en deels niet
(€ 2.580,32) toewijsbaar. Het wel toewijsbare gedeelte ziet op ‘abonnementsgeld’ voor het gebruik van Careweb voor december 2018, de maand voordat de overeenkomst per 1 januari 2019 zou eindigen. De kantonrechter ziet niet in waarom [bedrijf B] deze kosten niet hoeft te betalen. Voor het niet toewijsbare gedeelte (‘Helpdesk en Support november 2018’) geldt net als hiervoor overwogen over de factuur van 18 december 2018 dat onvoldoende onderbouwd is waaruit dit bedrag precies bestaat.
4.1
[bedrijf B] hoeft de factuur van 28 maart 2019 van € 1.741,29 niet te betalen. Deze nota ziet immers (op € 117,92 aan niet onderbouwde kosten voor Helpdesk en Support in december 2018 na) op gebruik door [bedrijf B] van Careweb na 1 januari 2019, de datum waartegen [bedrijf B] de overeenkomst met [bedrijf A] heeft opgezegd. Er is met andere woorden geen rechtsgrond (een overeenkomst) op grond waarvan [bedrijf B] deze facturen aan [bedrijf A] moet betalen. Als [bedrijf A] [bedrijf B] per 1 januari 2019 niet afgesloten heeft van Careweb en [bedrijf B] gebruik kon blijven maken van Careweb , komt dit voor rekening van [bedrijf A] .
4.11
In totaal is € 6.467,88 aan openstaande facturen toewijsbaar. De wettelijke handelsrente hierover is, zoals [bedrijf A] vordert , toewijsbaar vanaf veertien dagen na de dagtekening van de facturen. Het toewijsbare bedrag rechtvaardigt een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 698,39 (in plaats van de gevorderde € 875,00 ) .
kosten van de procedure
4.12
[bedrijf A] en [bedrijf B] zijn allebei deels in het (on)gelijk gesteld. De kantonrechter ziet daarin aanleiding te bepalen dat ieder van hen de eigen kosten van de procedure draagt.
uitvoerbaar bij voorraad
4.13
Dit vonnis wordt zoals [bedrijf A] vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis, [bedrijf B] in de tussentijd wel alvast aan de veroordeling moet voldoen.
ten slotte
4.14
Een van de conclusies van de mondelinge behandeling van deze zaak is dat het beide partijen niet (voornamelijk) om het geld gaat, maar om het principe. Het is voor [bedrijf A] van belang dat zorgvuldig omgegaan wordt met gegevensverwerking en mogelijke datalekken worden voorkomen . [bedrijf B] benadrukt het belang dat zij te allen tijde toegang heeft tot de (medische) gegevens van haar cliënten. Vastgesteld kan worden dat er wat dat betreft geen ongelukken zijn gebeurd. Het geschil tussen partijen is het gevolg van groeiend wantrouwen van de een in de ander met als gevolg miscommunicatie en uiteindelijk helemaal geen communicatie meer. Beide partijen valt daarin wel iets te verwijten. [bedrijf A] had bijvoorbeeld helderder kunnen zijn in haar communicatie over de datamigratie en [bedrijf B] had welwillender tegenover het verzoek om informatie van [bedrijf A] kunnen staan. Een uitspraak over principes, als (daarover) verder zou worden geprocedeerd, verandert daar weinig meer aan.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vordering in reconventie;
- veroordeelt [bedrijf B] in conventie om € 7.166,27 aan [bedrijf A] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente op grond van artikel 6 : 119a BW vanaf veertien dagen na de dagtekening van de van de in dit bedrag begrepen facturen (van in totaal € 6.467,88) tot aan de dag van de algehele betaling (en over het desbetreffende factuurbedrag);
- bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten van de procedure draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders in conventie gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686