Op 31 mei 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van inbraak in een woning te Zuid-Beijerland. De officier van justitie, mr. N. Linnenbank, had gevorderd tot gedeeltelijke vrijspraak van het ten laste gelegde en veroordeling tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting zorgvuldig overwogen, waarbij de verdachte ontkende betrokken te zijn geweest bij de inbraak. De verklaring van de medeverdachte, die stelde dat hij samen met de verdachte de inbraak had gepleegd, werd ondersteund door ANPR-gegevens van de auto van de verdachte. Echter, de verdachte verklaarde dat hij zijn auto uitleende aan de medeverdachte, omdat hij geen rijbewijs had. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er wettig bewijs aanwezig was, de verklaring van de verdachte niet als ongeloofwaardig kon worden terzijde geschoven. Hierdoor had de rechtbank niet de overtuiging dat de verdachte het feit had gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.