ECLI:NL:RBROT:2021:6937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
8749306 CV EXPL 20-31566
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschap na beëindiging van een affectieve relatie met betrekking tot de kosten van een gezamenlijke woning en bruidsschat

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van de gemeenschap na de beëindiging van een affectieve relatie tussen [persoon A] en [persoon B]. De partijen hebben een appartement gekocht en zijn gehuwd in Marokko, maar hebben de relatie medio september 2018 beëindigd zonder het huwelijk in Nederland in te schrijven. De procedure begon met een dagvaarding van [persoon A] op 31 augustus 2020, waarin hij vorderingen indiende tegen [persoon B] voor de kosten van de woning en de terugbetaling van een bruidsschat. De kantonrechter heeft op 15 januari 2021 uitspraak gedaan na een mondelinge behandeling op 30 november 2020.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon A] en [persoon B] gezamenlijk eigenaar waren van het appartement en dat zij in gelijke mate verantwoordelijk zijn voor de kosten die voortvloeien uit de gemeenschappelijke eigendom. [persoon A] vorderde een bedrag van € 7.716,48 voor de kosten van de woning, € 2.500,00 voor de bruidsschat en de teruggave van gouden sieraden. [persoon B] voerde verweer en betwistte de vorderingen van [persoon A], onder andere door te stellen dat er geen schriftelijke afspraken waren gemaakt over de kostenverdeling.

De kantonrechter oordeelde dat de notariskosten gelijkelijk door beide partijen moesten worden gedragen, en kende [persoon A] een bedrag van € 4.620,97 toe ter zake de notariskosten. De vorderingen van [persoon A] met betrekking tot de keuken en de bruidsschat werden afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. In reconventie heeft [persoon B] haar vordering ingetrokken, omdat partijen overeenstemming hadden bereikt over de afgifte van inboedelgoederen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8749306 CV EXPL 20-31566
uitspraak: 15 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[persoon A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 31 augustus 2020, tevens verweerder in reconventie,
gemachtigde: mw. mr. E.M. Elbertse,
tegen:
[persoon B] ,
wonende op een geheim adres,
domicilie gekozen hebbende bij haar gemachtigde te Rotterdam,
gedaagde, tevens eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A.J.C. van Bemmel.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [persoon A] ” en “ [persoon B] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 2 november 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald die op 30 november 2020 heeft plaatsgevonden.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Namens [persoon A] is verschenen zijn gemachtigde mr. Elbertse. [persoon B] is in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Van Bemmel. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[persoon A] en [persoon B] hebben een affectieve relatie gehad en zijn in Marokko gehuwd. Het voornemen was om dat huwelijk ook in Nederland te laten inschrijven, maar vanwege de verbreking van de relatie medio september 2018 is dit niet gebeurd. Zij hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.2
Op 1 februari 2018 hebben partijen samen een appartement gekocht aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het appartement of de woning) door middel van uitgifte onder erfpacht.
2.3
Ten behoeve van de aankoop van het appartement zijn [persoon A] en [persoon B] een overeenkomst met een notaris aangegaan. De kosten voor de notaris ad € 9.241,94 zijn door [persoon A] voldaan.
2.4
Het appartement is op 28 september 2018 verkocht. De overwaarde is bij helfte over partijen verdeeld waarbij zij ieder € 8.195,47 hebben ontvangen.
2.5
[persoon B] heeft ten behoeve van de woning de volgende inboedelgoederen van haar eigen geld gekocht: pannen, bestek, glazen, twee barkrukken van Leenbakker, borden en schalen van Xenos, een prullenbak en glazen van Blokker.

3..Het geschil in conventie

de vordering in conventie
3.1
[persoon A] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [persoon B] te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 7.716,48 ter zake de kosten van de woning;
II. [persoon B] te veroordelen om aan hem te betalen een bedrag van € 2.500,00 ter zake de bruisschat;
III. [persoon B] te veroordelen om de gouden oorbellen en de gouden armbanden aan hem terug te geven.
3.2
Aan die vorderingen heeft [persoon A] naast de onder 2. genoemde vaststaande feiten -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang- het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
Op grond van het bepaalde in artikel 3:172 jo 6:2 BW dienen beide partijen in gelijke mate bij te dragen aan de kosten van de woning. Zij waren immers gezamenlijk voor gelijke delen eigenaar van (het recht op ondererfpacht van) de woning.
3.2.2
Bovendien hebben partijen onderling afgesproken om de kosten ter zake de woning 50/50 te verdelen.
3.2.3
[persoon B] heeft minder bijgedragen dan [persoon A] en dient daarom haar deel van € 7.716,48 alsnog bij te dragen. [persoon A] heeft de hoofdsom van € 7.716,48 ter zake kosten van de woning - onder overlegging van producties - als volgt onderbouwd.
Notariskosten
[persoon A] heeft de kosten voor de notaris van € 9.241,94 volledig betaald. Hij heeft hiervoor geld geleend van zijn werkgever dat hij inmiddels heeft terugbetaald.
Partijen zijn de overeenkomst met de notaris gezamenlijk aangegaan, beide namen staan ook op de factuur. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag. [persoon A] heeft voor de helft van dit bedrag een regresvordering op [persoon B] .
Kosten keuken
De kosten voor de keuken van € 6.732,00 zijn eveneens volledig door [persoon A] voldaan. Ook hiervoor heeft hij geld geleend bij zijn werkgever dat hij inmiddels heeft terugbetaald.
Kosten huishouding
Partijen hebben kosten gemaakt voor de inrichting van de woning en de lopende lasten. Zij hebben hierbij de afspraak gemaakt dat beiden geld zouden storten op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] en dat van deze bankrekening alle woonlasten en inrichtingskosten zouden worden betaald. [persoon A] heeft € 8.720,00 op deze rekening gestort en [persoon B] per saldo een bedrag van € 9.260,43.
Totale kosten woning
De totale kosten voor de woning bedroegen circa € 33.953,83, waarvan [persoon A] (9.241,94 + € 6.732,00 + 8.720,00 =) € 24.693,94 heeft betaald en [persoon B] € 9.260,43. De opbrengst van de woning is bij helfte verdeeld waarbij [persoon A] en [persoon B] elk € 8.195,47 hebben ontvangen. Wanneer [persoon B] € 7.716,48 aan [persoon A] betaalt, hebben beide partijen € 16.976,92 uitgegeven aan de woning.
Bruidsschat
3.2.4
[persoon A] heeft in het kader van het voorgenomen huwelijk € 2.500,00 van zijn spaargeld door zijn moeder aan de ouders van [persoon B] ter hand laten stellen. Daarnaast heeft de moeder van [persoon A] gouden armbanden en oorbellen aan [persoon B] gegeven. [persoon A] had weliswaar de intentie om het bedrag niet terug te vorderen van [persoon B] , maar alleen als partijen zouden trouwen. Het was dus een soort van voorwaardelijke schenking. Aangezien niet aan de voorwaarde van het trouwen is voldaan, is geen sprake van een schenking. [persoon A] vordert de betaalde € 2.500,00 en de gouden armbanden en oorbellen van [persoon B] terug wegens onverschuldigde betaling.
het verweer in conventie
3.3
[persoon B] heeft verweer gevoerd dat strekt tot niet ontvankelijk verklaring van [persoon A] in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
3.3.1
[persoon A] heeft geen enkele wettelijke grondslag aangedragen op grond waarvan hij enig bedrag op [persoon B] zou kunnen verhalen. [persoon B] betwist dat tussen partijen (schriftelijke) afspraken zijn gemaakt.
Notariskosten
3.3.2
De stelling dat partijen in gelijke mate dienen bij te dragen in de kosten van de aankoop van de woning, omdat ze voor gelijke delen eigenaar waren gaat niet op. Uitgaven ten behoeve van de financiering van een gemeenschappelijk huis zijn geen uitgaven in de zin van artikel 3:172 BW.
3.3.3
[persoon B] erkent dat zij en [persoon A] de overeenkomst met de notaris samen zijn aangegaan en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor externen, maar zij betwist dat de één dan ook automatisch een regresrecht op de ander heeft. Daar komt bij dat [persoon B] veel meer heeft betaald dan [persoon A] . [persoon B] verwijst ter onderbouwing van die stelling naar het door haar bij conclusie van antwoord als productie 8 overgelegde overzicht van gestorte bedragen.
3.3.4
Tussen partijen is bovendien afgesproken dat [persoon A] de notariskosten zou betalen en dat [persoon B] een deel van haar spaargeld op de bankrekening zou storten om daarmee aankopen voor de woning te doen. [persoon B] is deze afspraak nagekomen, zoals blijkt uit het door haar opgestelde overzicht aangaande de stortingen van beide partijen dat zij als productie 8 bij conclusie van antwoord heeft overgelegd.
Kosten keuken
3.3.5
De keuken is na aanschaf betaald door de heer [persoon C] . [persoon C] heeft een affectieve relatie met de moeder van [persoon A] . [persoon B] stelt zich primair op het standpunt dat de keuken een gift was van [persoon C] en de moeder van [persoon A] en dat nooit enige afspraak is gemaakt over terugbetaling.
3.3.6
Subsidiair stelt [persoon B] zich op het standpunt dat [persoon A] de lening ten behoeve van de keuken niet bevoegdelijk is aangegaan en [persoon B] hiervoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden.
Kosten huishouding
3.3.7
[persoon B] betwist dat partijen hebben afgesproken dat de kosten van de huishouding 50/50 zouden worden gedeeld.
3.3.8
Indien [persoon A] een beroep op artikel 3:172 BW toekomt, is de enkele verwijzing naar het geld dat partijen hebben ingebracht een onvoldoende onderbouwing daarvan. Uit de bij dagvaarding als productie 4 overgelegde lijst met inkomsten en uitgaven blijkt niet of sprake is van uitgaven of handelingen die vallen onder de bijdrageplicht van artikel 3:172 BW.
3.3.9
De vordering tot het bijdragen van een bedrag door [persoon B] dient te worden afgewezen op grond van het feit dat onvoldoende is gesteld, dan wel onvoldoende gemotiveerd is welke kosten tot gewoon onderhoud of ten behoeve van de woning zijn gemaakt. Bovendien is de hoogte van de vordering onvoldoende gespecificeerd en gemotiveerd.
3.3.10
[persoon B] betwist tevens de juistheid van de bedragen die volgens [persoon A] door partijen op de bankrekening zouden zijn gestort.
Bruidsschat
3.3.11
[persoon A] is niet ontvankelijk in zijn vordering tot terugbetaling van de bruidsschat. Indien [persoon A] € 2.500,00 van zijn spaargeld door zijn moeder aan de ouders van [persoon B] ter hand heeft laten stellen en hij dat onterecht vindt, dient hij een vordering tegens de ouders van [persoon B] in te stellen.
3.3.12
De gouden armbanden en oorbellen zijn naar de eigen stellingen van [persoon A] door zijn moeder aan [persoon B] gegeven als bruidsschat. Dit betreft een schenking. [persoon A] heeft geen rechtspositie of bevoegdheid om de door zijn moeder aan [persoon B] geschonken sieraden terug te vorderen. [persoon B] betwist dat sprake is van een voorwaardelijke schenking. Partijen zijn immers voor de Marokkaanse wet gehuwd.

4..Het geschil in reconventie

de vordering in reconventie
4.1
[persoon B] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [persoon A] te veroordelen om binnen een week na datum vonnis de onder randnummer 65 van de conclusie van antwoord genoemde goederen aan haar af te geven, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten in reconventie.
4.2
Aan die vordering heeft [persoon B] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat zij veel inboedelgoederen heeft aangeschaft zoals pannen, bestek, glazen, twee barkrukken van Leenbakker, borden en schalen van Xenos, een prullenbak en glazen van Blokker. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe wil [persoon A] deze goederen niet teruggeven. [persoon B] wenst haar eigendommen retour te ontvangen.
het verweer in reconventie
4.3
[persoon A] heeft in reconventie aangevoerd dat hij bereid is om de door [persoon B] gevorderde goederen af te geven. Een tante van hem kan daarbij helpen. Omdat [persoon A] al van plan was om de goederen af te geven verzoekt hij de gevorderde proceskostenveroordeling af te wijzen.

5..De beoordeling

in conventie
5.1
[persoon A] heeft gesteld dat partijen mondeling hebben afgesproken dat partijen de kosten van de gemeenschappelijke woning 50/50 zouden delen. [persoon B] heeft het bestaan van deze afspraak gemotiveerd betwist. [persoon A] heeft daar vervolgens niets tegenover gesteld. [persoon A] heeft zijn stelling dat de betreffende afspraak tussen partijen is gemaakt dan ook onvoldoende onderbouwd. De gestelde afspraak staat in rechte niet vast en kan niet als grondslag voor de door [persoon A] ingestelde vorderingen dienen.
5.2
Nu in rechte niet vast staat dat tussen partijen afspraken over de verdeling van de kosten en baten van het gemeenschappelijke appartement zijn gemaakt, dient te worden teruggevallen op de toepasselijke wettelijke bepalingen.
Juridisch kader
5.3
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen voor de periode 1 februari 2018 tot 28 september 2018 ten aanzien van het appartement, een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW heeft bestaan.
5.4
Bij gebreke aan afspraken over de draagplicht tussen de deelgenoten geldt dat bij een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW, artikel 3:172 BW van toepassing is. Ingevolge deze bepaling moeten de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van die gemeenschap zijn verricht, tenzij een regeling anders bepaalt. Voor de vraag of die handelingen bevoegdelijk zijn verricht, is het bepaalde in artikel 3:170 BW van belang. In lid 1 daarvan is onder meer bepaald dat handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht alsmede handelingen die geen uitstel kunnen lijden. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschiedt het beheer voor het overige door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van een goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties. Tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan hiervoor geduid, zijn de deelgenoten uitsluitend tezamen bevoegd (artikel 3:170 lid 3 BW).
5.5
Tot slot is van belang dat op de rechtsbetrekking tussen partijen als deelgenoten artikel 6:2 BW van overeenkomstige toepassing is (artikel 3:166 lid 3 BW). In artikel 6:2 BW is onder meer bepaald dat een tussen hen geldende wettelijke regel niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Notariskosten
5.6
[persoon A] heeft zijn vordering primair gebaseerd op artikel 3:172 BW. De draagplicht van artikel 3:172 BW geldt voor de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ‘ten behoeve van de gemeenschap’ zijn verricht. Uit jurisprudentie volgt dat aan ‘ten behoeve van’ in dit verband de betekenis ‘tot behoud / instandhouding’ moet worden toegekend (vgl. o.a. HR 11 oktober 1991, NJ 1992, 600, LJN ZC065). Het aangaan van hypothecaire geldleningen, ook als de uit die leningen verkregen geldmiddelen zijn aangewend ter financiering van de aankoop van het gemeenschappelijke pand, kan volgens de Hoge Raad niet gelden als een ten behoeve van (onderhoud en instandhouding van) het gemeenschappelijk pand verrichte handeling. In lijn met deze jurisprudentie kunnen notariskosten ten behoeve van de aankoop van de woning naar het oordeel van de kantonrechter evenmin worden aangemerkt als uitgaven ten behoeve van onderhoud en instandhouding van de woning. De notariskosten vallen dus niet onder artikel 3:172 BW en dit artikel biedt dan ook geen grondslag voor toewijzing van de vordering.
5.7
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] ten aanzien van de notariskosten een nieuwe grondslag naar voren gebracht. Hij heeft in dat verband gesteld dat partijen de overeenkomst met de notaris gezamenlijk zijn aangegaan.
5.8
De kantonrechter begrijpt dat [persoon A] subsidiair een beroep heeft willen doen op artikel 6:10 BW. Volgens dit wetsartikel zijn schuldenaren ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem of haar in hun onderlinge verhouding aangaat draagplichtig. De grootte van de bijdrageplicht hangt daarbij in de eerste plaats af van wat partijen zijn overeengekomen. In dit verband heeft [persoon B] weliswaar in algemene termen gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [persoon A] de volledige notariskosten voor zijn rekening zou nemen, maar die stelling heeft [persoon B] - tegenover de gemotiveerde betwisting door [persoon A] - niet onderbouwd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen en het bestaan van die overeenkomst dus niet is komen vast te staan.
5.9
Nu overigens niet is gesteld of gebleken dat partijen over de notariskosten afspraken hebben gemaakt, dient een aanwijzing voor de draagplicht te worden ontleend aan de onderlinge rechtsverhouding van partijen op grond waarvan zij zich gezamenlijk hebben verbonden. De kantonrechter is van oordeel dat de draagplicht voor de notariskosten voor partijen gelijk is. Daarvoor is van belang dat de notariskosten betrekking hadden op de overdracht van het gezamenlijke appartement aan partijen, waarvan zij beiden voor gelijke delen eigenaar werden. Het uitgangspunt is dan ook dat de notariskosten gelijkelijk door partijen moeten worden gedragen.
5.1
Verder is het zo dat de rechtsverhouding van partijen wordt beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is hangt af van alle feiten en omstandigheden van het geval. De vraag is of de redelijkheid en billijkheid in dit geval meebrengen dat moet worden afgeweken van voornoemd uitgangspunt dat de kosten door beide partijen moeten worden gedragen.
5.11
In dit kader stelt [persoon B] dat zij meer geld heeft gestort op de rekening die bedoeld was om aankopen voor (in) de woning te doen dan [persoon A] . Daartegenover voert [persoon A] aan dat [persoon B] ook geld van deze rekening heeft opgenomen en zij dus per saldo niet meer heeft betaald dan [persoon A] . Wat daar ook van zij, het zijn naar het oordeel van de kantonrechter geen omstandigheden die het redelijk en billijk maken om, in afwijking van het uitgangspunt, de kosten volledig voor rekening van één van partijen te laten komen. Temeer niet nu partijen de opbrengst van het appartement bij verkoop ook gelijkelijk hebben verdeeld.
5.12
De kantonrechter concludeert dan ook dat de notariskosten gelijkelijk door partijen moeten worden gedragen. Nu [persoon A] het volledige bedrag heeft voldaan en hij voor de helft van dit bedrag een regresrecht heeft op [persoon B] zal zijn vordering voor deze post worden toegewezen voor een bedrag van (€ 9.241,94 gedeeld door 2 =) € 4.620,97.
Kosten keuken
5.13
Indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van [persoon A] dat de keuken geen gift was, maar dat hij hiervoor een lening is aangegaan die hij inmiddels heeft terugbetaald - hetgeen [persoon B] betwist – dan nog heeft [persoon A] geen vordering op [persoon B] ter zake de kosten van de keuken. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.14
Het aangaan van een lening voor het plaatsen van een nieuwe keuken kan niet worden aangemerkt als een handeling dienende tot gewoon onderhoud of het behoud van een gemeenschappelijk goed als bedoeld in artikel 3:170 lid 1 BW. Ook is niet gesteld of gebleken dat het aangaan van de lening geen uitstel kon lijden.
Op grond artikel 3:170 BW lid 3 waren [persoon A] en [persoon B] dan ook alleen gezamenlijk bevoegd tot het aangaan van de lening. Nu [persoon A] de lening alleen is aangegaan, is geen sprake van ‘een bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap verrichte handeling’ in de zin van artikel 3:172 BW en kan [persoon A] op deze grond geen aanspraak maken op een bijdrage in de kosten door [persoon B] . De vordering ter zake de kosten van de keuken wordt dan ook afgewezen. Nu de vordering op deze grondt reeds strandt, kan het antwoord op de vraag of sprake was van een schenking in het midden blijven.
Kosten huishouding
5.15
[persoon A] heeft ter onderbouwing van zijn vordering als productie 4 bij dagvaarding een overzicht overgelegd van alle inkomsten en uitgaven op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] over de periode 19 maart 2018 tot en met 28 september 2019.
5.16
[persoon B] heeft hier tegenin gebracht dat uit het door [persoon A] opgestelde overzicht niet blijkt of sprake is van uitgaven of handelingen die vallen onder de bijdrageplicht van artikel 3:172 BW. [persoon B] heeft in dat verband opgemerkt dat de posten CJIB, Apotheek en Action van 24 mei 2018 en 25 mei 2018 daar in elk geval niet onder vallen. Daarnaast heeft [persoon B] de bedragen in het overzicht gemotiveerd betwist en daartoe verwezen naar een door van haar kant opgesteld overzicht van inkomsten, stortingen en uitgaven dat als productie 8 bij conclusie van antwoord is overgelegd.
5.17
Het had op de weg [persoon A] gelegen om tegenover de gemotiveerde betwisting door [persoon B] (de bedragen in) zijn overzicht nader toe te lichten. Temeer nu in het overzicht posten zijn opgenomen - zoals het CJIB, de Action en de apotheek - waarvan moeilijk valt in te zien wat deze met het gemeenschappelijke appartement te maken hebben. [persoon A] heeft zijn stellingen voor wat betreft de kosten van de huishouding tegenover de gemotiveerde betwisting door [persoon B] echter niet nader onderbouwd. Aan bewijslevering wordt derhalve niet toegekomen. Voor zover de vordering is gebaseerd op kosten van de huishouding wordt deze dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Bruidsschat
5.18
Ten aanzien van de bruidsschat blijkt uit de stellingen van [persoon A] dat het bedrag van € 2.500,00 door zijn ouders aan de ouders van [persoon B] ter hand is gesteld en dat de armbanden en oorbellen door zijn moeder aan [persoon B] zijn gegeven.
Voor zowel het betaalde bedrag als de sieraden geldt dat [persoon A] geen vorderingsrecht heeft op [persoon B] . De vorderingen die zien op de bruidsschat zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.19
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
5.2
Door [persoon A] is tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat partijen op 2 november 2020 overeenstemming hebben bereikt over de vordering in reconventie en dat zij hebben afgesproken dat [persoon B] de onder 4.2 vermelde goederen kan komen ophalen.
[persoon B] heeft daarop de vordering tot het verbeuren van een dwangsom van € 250,00 per dag ingetrokken.
5.21
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de afgifte van de onder 4.2 genoemde goederen heeft [persoon B] geen belang meer bij haar vordering in reconventie. Deze vordering wordt daarom afgewezen. De kantonrechter gaat er vanuit dat [persoon A] zijn gedane toezegging zal nakomen en de goederen aan [persoon B] zal afgeven.
5.22
De kantonrechter ziet in de aard van het geschil aanleiding om de in reconventie gevorderde proceskosten te compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 4.620,97 ter zake de notariskosten;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de conventie uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het méér of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
426