In deze zaak hebben eisers, wonende te [woonplaats eisers], beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast veroorzaakt door de activiteiten van [naam vergunninghoudster] te [vestigingsplaats]. De Minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder, heeft in zijn primaire besluit van 30 augustus 2018 het verzoek van eisers afgewezen, omdat er op dat moment geen overtreding van de geluidsvoorschriften was vastgesteld. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 28 mei 2019 bevestigd, waarop eisers beroep hebben ingesteld. Tijdens de zitting op 22 maart 2021 hebben eisers hun standpunten toegelicht, bijgestaan door hun gemachtigde mr. K. Vaalburg, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. B.J.R. de Haan.
De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het nemen van het primaire besluit, aangezien er wel degelijk geluidmetingen zijn verricht die aantonen dat de geluidsnormen niet werden overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geluidmetingen die door LBP|Sight zijn uitgevoerd, geen overtredingen hebben aangetoond en dat de geluidshinder die eisers ervaren niet kan worden toegeschreven aan de activiteiten van [naam vergunninghoudster].
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Verweerder is veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 2.654,-. De rechtbank heeft benadrukt dat er geen sprake is van een dreigende overtreding van de geluidsvoorschriften, waardoor handhaving niet aan de orde is.