ECLI:NL:RBROT:2021:6917

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
10/079395-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met verwerping van psychische overmacht en oplegging van gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie, mr. N. Linnenbank, had gevorderd tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 maart 2021 in Maassluis met een mes in de schouder van de aangever heeft gestoken, wat leidde tot een steekwond die medische behandeling vereiste. De rechtbank heeft het beroep op psychische overmacht verworpen, omdat niet was aangetoond dat de verdachte niet in staat was om weerstand te bieden aan de drang om te steken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard en dat de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de heer [naam slachtoffer], voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/079395-21
Datum uitspraak: 13 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, locatie Ter Peel,
raadsman mr. J. van der Stel, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Linnenbank heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals verwoord in het reclasseringsrapport van 19 mei 2021.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering poging doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering poging zware mishandeling
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van de heer [naam slachtoffer] (hierna: de aangever) worden vrijgesproken, nu zowel boos als voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen kan worden.
4.2.2.
Beoordeling
Op basis van de verklaringen van de in de woning aanwezige verbalisanten, de aangever en de verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte bewust met een keukenmes in de linkerschouderregio van de aangever heeft gestoken. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat door het steken van een keukenmes in iemands schouder zwaar lichamelijk letsel ontstaat. De handelwijze van de verdachte was naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dit letsel, dat reeds hieruit volgt dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Van voldoende onderbouwde aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De handelingen van de verdachte zijn dan ook uitvoeringshandelingen geweest van een poging tot zware mishandeling.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer van de verdediging wordt verworpen. Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 21 maart 2021 te Maassluis
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
met een mes heeft gestoken in de schouder/rug van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
Er is sprake geweest van een noodsituatie en psychische overmacht, op grond waarvan de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte voelde dat haar groot onrecht was aangedaan. Zij was slachtoffer van voorafgaand geweld door aangever, ze heeft de politie gebeld en om hulp gevraagd en de verbalisanten gaven de verdachte te kennen weinig voor haar te kunnen betekenen. De verdachte kwam hierdoor in een soort van trance te verkeren. Ze heeft daarop het mes gepakt en heeft eenmaal gestoken.
6.2.
Standpunt officier van justitie
Het beroep op psychische overmacht dient te worden verworpen.
6.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht vereist is dat er sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden. Dat daarvan sprake is geweest, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank begrijpt uit de verklaring van de verdachte bij de politie dat zij boos was door de situatie. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat zij in paniek was. Niet gebleken is dat de verdachte in de gegeven omstandigheden niet anders kon dan op de aangever in te steken. De verdachte moet in staat zijn geweest om ook andere opties te overwegen en een andere keuze te maken.
Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
6.4.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft degene van wie zij een kamer huurde in zijn woning geprobeerd zwaar te mishandelen door hem onverwacht en doelbewust van achteren met een mes te steken. Het slachtoffer bleek een steekwond ter hoogte van zijn linker schouderblad te hebben, waarvoor hij in het ziekenhuis op de spoedeisende hulp is behandeld. De snijwond is gehecht. Het slachtoffer houdt hier naar verwachting een blijvend litteken aan over. Dat het slachtoffer nog last heeft van gevoelens van onveiligheid, met name in zijn eigen woning, en van het door het incident veroorzaakte letsel, blijkt ook uit hetgeen door zijn raadsman ter zitting naar voren is gebracht. De verdachte heeft met haar handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft ook gekeken naar het rapport van 19 mei 2021 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt. Uit dit rapport volgt onder meer dat
er niet direct aanwijzingen zijn voor problemen omtrent impulsief gedrag of het oplossen van problemen in diverse situaties. Het delict lijkt wel te zijn ontstaan vanuit een impuls door het opbouwen van spanningen. De verdachte weet wat ze wil, heeft duidelijke doelen voor zichzelf gesteld en weet welke stappen ze dient te zetten om deze te behalen. Ze is vanuit Curaçao zonder familie naar Nederland gekomen en is al geruime tijd op zichzelf aangewezen. In praktische zin leek ze haar leven op orde te hebben gehad voor haar detentie, maar haar woonsituatie zorgde wel voor een opbouw van spanningen.
Hoewel het risico op herhaling als laag wordt ingeschat in een stabiele situatie waarbij er geen sprake is van soortgelijke opbouw van spanningen, zijn interventies vanuit de reclassering wel geïndiceerd. Enerzijds vanwege de ernst van de tenlastelegging. Anderzijds om te voorkomen dat de verdachte na detentie wederom geen passende huisvesting heeft en in een vergelijkbare situatie terecht komt. De gedragsinterventie SOLO is overwogen omdat de verdachte niet geheel duidelijk heeft waar haar gedrag vandaan komt. Deze training is deels gericht op een delictanalyse waarbij onderzocht wordt welke gedragsalternatieven er zijn. Op dit moment is er te weinig informatie om vast te stellen of deze training nodig is. Impulsief gedrag en moeite met het oplossen van problemen zijn eveneens belangrijke thema's en deze lijken vooralsnog geen rode draad in het leven van de verdachte te vormen. Tijdens een toezicht zal bekeken worden of een gedragstraining nodig is. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering; en
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar het rapport van 12 april 2021 dat psychiater [naam psychiater] over de verdachte heeft opgemaakt. Uit dit rapport volgt onder meer dat er bij de verdachte geen sprake is van een psychiatrische ziekte in engere zin. Op grond van de mededelingen van de verdachte zou een uitzonderingstoestand kunnen worden overwogen, maar ook hiervoor zijn geen objectiveerbare aanwijzingen. Het is zeker dat er bij de verdachte geen verstandelijke beperking of een persoonlijkheidsstoornis bestaat. Een nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte wordt niet geadviseerd, nu dit niet meer duidelijkheid zal brengen in deze dan er nu al is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten te verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, nu de noodzaak hiertoe niet is gebleken. Wel ziet de rechtbank aanleiding de verdachte te verplichten medewerking te verlenen aan een training gericht op delictanalyse en gedragsalternatieven, indien de reclassering dit nodig vindt, zoals in het rapport van de reclassering is opgenomen, waaraan de verdachte ter zitting heeft verklaard te willen meewerken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen mes verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Het in beslag genomen mes zal worden verbeurd verklaard.
Het voorwerp behoort aan de verdachte toe. Het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp begaan.

9..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: de heer [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 50,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade, de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met dien verstande dat de vergoeding voor immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
Primair geldt dat de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, moet worden afgewezen.
Subsidiair, moet de gevorderde vergoeding voor immateriële schade worden gematigd tot een bedrag van € 500,00, nu deze onvoldoende is onderbouwd, zodat niet kan worden vastgesteld dat de gevorderde schade door de verdachte is veroorzaakt.
9.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en deze door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De vordering zal voor hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 maart 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.550,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maandniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] , [postcode] [plaats] ( [telefoonnummer] ). De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt, en zal medewerking verlenen aan een gedragsinterventie SOLO, of vergelijkbare training gericht op delictanalyse en gedragsalternatieven, indien en voor zover de reclassering dit nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf: 1 STK Mes;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.550,00 (zegge: vijftienhonderdvijftig euro),bestaande uit € 50,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 maart 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.550,00(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.550,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 21 maart 2021 te Maassluis
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
met een mes heeft gestoken in de schouder/rug van die [naam slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.