ECLI:NL:RBROT:2021:6916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
10/996711-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid officier van justitie in vervolging wegens schending vertrouwensbeginsel

Op 28 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon, vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger en raadsman mr. M.L. van Gessel. De rechtbank heeft zich gebogen over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van de verdachte. De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Dit is gebaseerd op een e-mail van de officier van justitie van 30 oktober 2020, waarin werd aangegeven dat bij een vaststellingsovereenkomst met een andere verdachte, de zaak tegen de verdachte rechtspersoon beleidsmatig zou worden seponeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gerechtvaardigd mocht vertrouwen op deze toezegging, waardoor de vervolging in strijd is met het vertrouwensbeginsel.

De officier van justitie heeft zich achter het standpunt van de verdediging geschaard en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft in haar beoordeling de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte rechtspersoon. De rechtbank heeft dit vonnis uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juni 2021, waarbij de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van de verdachte rechtspersoon.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996711-17
Datum uitspraak: 28 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon],
gevestigd aan de [vestigingsadres verdachte rechtspersoon],
ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger [naam 1],
raadsman mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan [naam verdachte rechtspersoon] is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3..Ontvankelijkheid officier van justitie

3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van [naam verdachte rechtspersoon], omdat het vertrouwensbeginsel is geschonden.
De officier van justitie heeft in een e-mailbericht van 30 oktober 2020 aan onder andere [naam 2] meegedeeld, dat hij, indien het tot een vaststellingsovereenkomst met [naam 2] c.s. komt, de zaak tegen [naam verdachte rechtspersoon] beleidsmatig zal seponeren omdat de leidinggevende, [naam 1], wordt vervolgd. [naam 2] is de broer van [naam 1] en was toen net als [naam verdachte rechtspersoon] en [naam 1] verdachte in de onderhavige zaak (‘Beerenberg 1’). In december 2020 is bedoelde vaststellingsovereenkomst getekend. [naam verdachte rechtspersoon] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij niet verder zou worden vervolgd.
3.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij zich achter het standpunt van de verdediging schaart en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid.
3.3.
Beoordeling
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat [naam verdachte rechtspersoon] zich gerechtvaardigd kan beroepen op de toezegging, die de officier van justitie in het e-mailbericht van 30 oktober 2020 heeft gedaan.
Strafvervolging van [naam verdachte rechtspersoon] is in de gegeven omstandigheden in strijd met het vertrouwensbeginsel. De officier van justitie wordt daarom niet-ontvankelijk in de vervolging verklaard.

4..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

5..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van [naam verdachte rechtspersoon]
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2021.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 30 augustus 2017 te
Den Haag. althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke
organisatie (in elk geval) bestond uit haar, verdachte, en/of [naam 1]
en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en/of
[naam medeverdachte rechtspersoon 2] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 3] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 4]
en/of (een) ander(e) (rechts)perso(o)n(en).
welke organisatie (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-overtreding van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 69 lid 2
Awr) en/of
-(gewoonte)witwassen (artikel 420bis lid 1 ahf/ond a en b Sr en/of artikel
420ter Sr) en/of
-overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van
terrorisme (artikel 16 Wwft):
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
[naam verdachte rechtspersoon] in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 30 augustus
2017 te Den Haag. in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal.
(telkens) één of meerdere voorwerpen, te weten een of meer geldbedragen, te
weten:
managementfees en/of dividenden van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] (tot een totaal van
1.203.821 (AMB-051; BB I) en/of tot een totaal van 1.229.231 (AMB-007;
AMB-027a: BB II) in ontvangst genomen op de bankrekening (en) ten name van
[naam verdachte rechtspersoon], zijnde deze betalingen door [naam medeverdachte rechtspersoon 1] mede gefinancierd
met opbrengsten uit de OB-fraude van de [naam fiscale eenheid]
,
en/of door onttrekkingen aan genoemde Fiscale eenheid, wetende dat door dit
vcrdienmodel faillissementen moeten volgen,
en aldus heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen
en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten
vorengenoemde geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, [naam verdachte rechtspersoon]
wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk, geheel of gedeeltelijk- afkomstig
was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
terwijl zij, [naam verdachte rechtspersoon], van het plegen van dat feit een gewoonte heeft
gemaakt.
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht