ECLI:NL:RBROT:2021:6915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
10/993065-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële nietigheid dagvaarding en vrijspraak deelname aan criminele organisatie en ongebruikelijke transacties

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het niet melden van ongebruikelijke transacties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor een deel nietig was, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk en duidelijk was. De zinsnede '(een) ander(e) (rechts)perso(o)n(en)' in de tenlastelegging was onduidelijk, waardoor de verdachte niet goed wist waartegen hij zich moest verdedigen. De officier van justitie was het eens met de verdediging over de nietigheid van dit deel van de dagvaarding.

Daarnaast heeft de rechtbank de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie had gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, omdat andere (rechts)personen niet waren vervolgd, terwijl zij in vergelijkbare situaties verkeerden. De rechtbank oordeelde echter dat de beslissing om te vervolgen aan het openbaar ministerie is en dat er geen sprake was van willekeur. De rechtbank verwierp dit verweer en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.

Wat betreft de bewijswaardering heeft de rechtbank vastgesteld dat de feiten die de verdachte ten laste waren gelegd niet wettig en overtuigend bewezen waren. De verdachte werd vrijgesproken van zowel de deelname aan de criminele organisatie als het niet melden van ongebruikelijke transacties. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/993065-17
Datum uitspraak: 13 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 28 en 29 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en dat hij heeft nagelaten melding te doen van een ongebruikelijke transactie.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Terpstra heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

4..Partiële nietigheid dagvaarding (feit 1)

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de dagvaarding partieel nietig is. Tegen de achtergrond van de stukken is niet duidelijk wie met ‘(een) ander(e) (rechts)perso(o)n(en)’, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd, wordt bedoeld en waartegen de verdachte zich op dit punt heeft te verdedigen.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie is het eens met het standpunt van de verdediging.
4.3.
Beoordeling
Een tenlastelegging dient op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voldoende feitelijk en duidelijk te zijn, zodat de verdachte weet waartegen hij zich heeft te verdedigen. Of aan die eisen is voldaan, hangt af van de bewoordingen waarin de tenlastelegging is gesteld en het dossier waarop zij is gebaseerd.
De zinsnede
‘(een) ander(e) (rechts)perso(o)n(en)’is onvoldoende feitelijk en is onduidelijk, omdat, ook in samenhang bezien met de inhoud van het dossier, niet blijkt wie hiermee wordt bedoeld. De dagvaarding zal ten aanzien van dit deel nietig worden verklaard.

5..Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
Het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met beginselen van een goede procesorde. Op basis van het dossier zouden andere (rechts)personen, te weten [naam bedrijf 1] en [naam ] van [naam bedrijf 2], hetzelfde verweten kunnen worden als de verdachte, maar zij zijn niet vervolgd. Ook zijn zaken tegen meerdere medeverdachten buitengerechtelijk afgedaan, terwijl dit de verdachte is geweigerd. De beslissing om de verdachte te vervolgen, levert een zodanige schending op van het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, dat dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
5.2.
Beoordeling
In artikel 167, eerste lid, Sv is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend om naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek zelfstandig te beslissen of vervolging moet plaatsvinden. Volgens vaste rechtspraak leent de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Dit betekent dat alleen in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, zoals het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
Het feit dat derden aan wie dezelfde gedragingen als de verdachte verweten kunnen worden,niet zijn vervolgdleidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. Onderzocht dient te worden of het openbaar ministerie naar willekeur de ene verdachte wel en de andere verdachte niet vervolgt, terwijl deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren en een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling ontbreekt.
Op basis van het dossier en wat de verdediging heeft aangevoerd, kan niet kan worden vastgesteld over welke wetenschap en informatie de door de verdediging genoemde (rechts)personen beschikten. Daarom kan niet de conclusie worden getrokken dat zij in een sterk vergelijkbare positie met die van de verdachte verkeerden en ook vervolgd hadden moeten worden. Ook overigens is de rechtbank dat niet gebleken.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Van schending van het gelijkheidsbeginsel is sprake wanneer wordt afgeweken van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Gesteld noch gebleken is dat daar ten aanzien van de medeverdachten, van wie de zaken buitengerechtelijk zijn afgedaan, sprake van is. Ook dit verweer wordt verworpen.
5.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Vrijspraak feit 2
6.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat
6.1.2.
Beoordeling
6.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
6.2.
Vrijspraak feit 1
6.2.1
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat
6.2.2
Beoordeling
6.2.3
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

7..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft het onder feit 1 ten laste gelegde ‘(een) ander(e) (rechts)perso(o)n(en)’;
verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en A. Bonder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2021.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 30 augustus 2017 te
Den Haag, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke
organisatie (in elk geval) bestond uit hem, verdachte, en/of [naam medeverdachte 1] en/of
[naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 3]
en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 5] en/of
(een) ander(e) (rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-overtreding van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 69 lid 2
Awr) en/of
-(gewoonte)witwassen (artikel 420bis lid 1 ahf/ond a en b Sr en/of artikel
420ter Sr) en/of
-overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van
terrorisme (artikel 16 Wwft);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
[naam bedrijf 3] in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31
januari 2017 te Den Haag
tezamen en vereniging met (een) ander of anderen, althans alleen,
(telkens) als accountant, (zelfstandig onafhankelijk) haar
beroepsactiviteiten uitoefenende, dan wel anderszins zelfstandig
onafhankelijk daarmee vergelijkbare activiteiten beroeps- of bedrijfsmatig
verrichtende (sub 11°),
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel
16 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,
(een) verrichte ongebruikelijk transactie(s), niet (onverwijld) nadat het
ongebruikelijke karakter van deze transactie(s) bekend is geworden heeft
gemeld aan het meldpunt/de Financiële inlichtingen eenheid,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk niet
gemeld dat de [naam fiscale eenheid]
(stelselmatig) te weinig omzetbelasting heeft aangegeven en afgedragen
en op die wijze ongebruikelijke transacties heeft verricht terwijl zij en/of
haar mededader(s) grote saldi aan te weinig afgedragen omzetbelasting
verwerkte(n) in de jaarrekening van [naam medeverdachte rechtspersoon 3] en de consolidatie van
genoemde vennootschap en haar deelnemingen, in de jaarrekeningen per ultimo
april van de jaren 2011 en/of 2012 en/of 2013 en/of 2014 en/of 2015 en/of 2016,
tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke
verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.
art 16 lid 1 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme