ECLI:NL:RBROT:2021:6888

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
9258153 VZ VERZ 21-9884
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A] en [VOF B] over een ontslag op staande voet. [persoon A] was in dienst bij [VOF B], een snackbar, en werd op 14 mei 2021 per WhatsApp ontslagen, met terugwerkende kracht tot 12 mei 2021. Dit ontslag volgde nadat [persoon A] naar Iran was gereisd voor de begrafenis van zijn grootvader en zijn terugvlucht had geboekt voor 20 mei 2021. [VOF B] stelde dat [persoon A] zonder toestemming zijn verlof had verlengd en dat dit een dringende reden voor ontslag vormde.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat [persoon A] niet op de hoogte was gesteld van de gevolgen van zijn afwezigheid en er geen bewijs was dat hij eerder zonder toestemming verlof had genomen. De rechter concludeerde dat [VOF B] had kunnen volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals een loonsanctie. Hierdoor werd vastgesteld dat [persoon A] recht had op een transitievergoeding van € 1.260,00 en een vergoeding voor de opzegtermijn van € 1.758,22, maar de billijke vergoeding werd vastgesteld op nihil, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechter heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de vergoedingen en de vordering tot verstrekking van bruto/netto specificaties toegewezen, met een dwangsom voor het niet voldoen aan deze verplichting. Het tegenverzoek van [VOF B] werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9258153 VZ VERZ 21-9884
uitspraak: 26 juli 2021 (bij vervroeging)
beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
verzoeker, verweerder in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A. Hashem Jawaheri,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[VOF B],
gevestigd te [plaats B] ,
en de vennoten:
2.
[persoon B1],
wonende te [woonplaats B1] ,
en
3. [persoon B2],
wonende te [woonplaats B2] ,
verweerders, verzoekers in het tegenverzoek.
Partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [VOF B] ’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift met producties, ingekomen op 3 juni 2021,
- het verweerschrift met producties, tevens zelfstandig tegenverzoek.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021.
De uitspraak van de beschikking is bij vervroeging bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] is op 1 maart 2019 in dienst getreden bij [VOF B] , die een snackbar exploiteert.
2.2.
Het salaris van [persoon A] bedroeg laatstelijk € 1.758,22 netto per maand.
2.3.
[persoon A] is op 6 mei 2021 naar Iran vertrokken in verband met het overlijden van zijn grootvader. De terugvlucht heeft hij geboekt op 20 mei 2021.
2.4.
[VOF B] heeft [persoon A] op 14 mei 2021 per WhatsApp op staande voet ontslagen per 12 mei 2021. [persoon A] verbleef toen nog in Iran. [VOF B] heeft het ontslag bij brief van 17 mei 2021 aan [persoon A] bevestigd.
2.5.
De brief van 17 mei 2021 luidt onder meer:
‘Zoals op 14 mei per whatsapp bericht aangegeven, willen wij u nogmaals officieel per brief bekendmaken dat u per 12 mei op staande voet bent ontslagen.
De reden hiervan is u bekend. Echter, zullen wij het nogmaals voor u opsommen;
U heeft op dinsdag 4 mei aangegeven, dat uw opa overleden is en dat u voor zijn begrafenis naar Iran moet reizen. Wij hebben u gecondoleerd en aangegeven, dat u van ons tot woensdag 12 mei de gelegenheid krijgt om afscheid van uw opa te nemen. Dit hebben wij zowel telefonisch als via whatsapp berichten aan u kenbaar gemaakt. Wij hebben u geruime tijd buiten de reguliere twee dagen voor het overlijden van een tweedegraads familielid gegeven, omdat wij rekening hebben gehouden dat u voordat u vertrekt en weer terugreist een PCR test moet afleggen en dat u in Iran ook de tijd krijgt om tijd met uw familie door te brengen. Hierop heeft u ons een document van uw reisticket gestuurd. Hierin stond een heenreis van 6 mei met een terugreis van 20 mei.
In eerste instantie hebben wij u gevraagd waarom u tot 20 mei de tijd nodig heeft. U heeft aangegeven, dat u naast de begrafenis van uw opa ook zult trouwen. Gezien de corona-omstandigheden, gezien het personeelstekort, gezien het punt dat u vorig jaar ook bijna 1 maand naar Iran bent geweest zonder onze instemming voor verlof en het punt dat wij elk jaar in de zomervakantie 4 weken gesloten zijn en ieder collega van ons dan de mogelijkheid tot vakantie heeft, hebben wij uw terugreis van 20 mei niet geaccepteerd. Wij hebben u duidelijk aangegeven, dat dit niet de eerste keer is, dat u ineens en zonder instemming verlof afdwingt en dat u in de zomervakantie 4 weken vrij bent. Als laatste hebben wij u aangegeven, wanneer u woensdag 12 mei niet op het werk komt verschijnen wij u op staande voet zullen ontslaan, aldaar dit ons werk verstoord.
Op woensdag 12 mei bent u op het werk niet verschenen en heeft u op geen enkele wijze contact met ons opgenomen. Op vrijdag 14 mei hebben wij u per whatsapp bekendgemaakt, dat u op staande voet bent ontslagen.’

3..De verzoeken

Het verzoek van [persoon A]
verzoekt [VOF B] te veroordelen tot betaling van € 1.260,00 aan transitievergoeding, € 1.758,22 aan opzegtermijn en € 5.000,00 aan billijke vergoeding, een en ander met rente, met verstrekking van een netto/bruto specificatie op straffe van een dwangsom. Voorts verzoekt [persoon A] [VOF B] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten met rente en nakosten.
Het tegenverzoek van [VOF B]
verzoekt [persoon A] te veroordelen tot betaling van € 5.000,00 aan schadevergoeding en kostenvergoeding, met rente en met verstrekking van een netto/bruto specificatie op straffe van een dwangsom. Voorts verzoekt [VOF B] [persoon A] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten met rente en nakosten.

4..De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek van [persoon A]
4.1.
Het gaat in deze zaak op de eerste plaats om de vraag of [persoon A] per 12 mei 2021 terecht op staande voet is ontslagen. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, is vervolgens de vraag aan de orde of aan [persoon A] ten laste van [VOF B] de gevraagde vergoedingen toekomt.
4.2.
Voorop kan vastgesteld worden dat [persoon A] zijn verzoek tijdig heeft ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.3.
[VOF B] heeft als dringende reden voor
het ontslag op staande voetgesteld dat [persoon A] tegen haar uitdrukkelijke instructie in en zonder haar toestemming zijn bijzonder verlof tot 20 mei 2021 heeft verlengd en daardoor zijn werk niet op 12 mei 2021 heeft hervat, zulks terwijl [persoon A] uitdrukkelijk vóór zijn vertrek naar Iran voor dat geval ontslag op staande voet was aangezegd. Daarbij heeft [VOF B] meegewogen dat [persoon A] eerder zonder haar instemming verlof heeft genomen.
4.4.
[persoon A] heeft ter zitting nader verklaard dat hij in de loop van 2021 van [VOF B] toestemming heeft gekregen om in mei twee weken vakantie op te nemen in verband met zijn voornemen om alsdan te trouwen. [VOF B] betwist dit. Zij stelt dat weliswaar aan de orde is geweest de mogelijkheid dat [persoon A] eerder dan tijdens de zomervakantie vakantiedagen zou opnemen indien dan zijn echtscheiding definitief zou zijn en hij opnieuw in het huwelijk zou treden, maar omdat een en ander nog van onzekere factoren afhing zijn daarover geen concrete afspraken gemaakt. Bewijs van de door [persoon A] gestelde toestemming ligt niet voor. Aldus kan in rechte niet worden vastgesteld dat [persoon A] bij voorbaat toestemming had om in mei 2021 twee weken vakantie op te nemen.
4.5.
[persoon A] heeft op 4 mei 2021 aan [persoon B2] laten weten dat hij voornemens was om naar Iran te vertrekken in verband met het overlijden van zijn grootvader die dag. Volgens [persoon A] was [persoon B2] ervan op de hoogte dat hij voor twee weken naar Iran wilde, maar volgens [persoon B2] is toen nog niet over de duur van het verlof gesproken. Tussen partijen staat wel vast dat op 5 mei 2021 [persoon B1] met [persoon A] contact heeft opgenomen met de mededeling dat het verlof zou gelden tot 12 mei 2021en dat [persoon A] vervolgens diezelfde dag kopie van zijn vliegticket naar [VOF B] heeft gestuurd, waarop als retourdatum 20 mei 2021 stond vermeld. Vast staat ook dat [persoon A] vervolgens aan [VOF B] heeft gevraagd of zij connecties had bij Turkish Airlines om de retourdatum te veranderen, waarop het antwoord negatief was. Volgens [persoon B2] heeft hij [persoon A] geadviseerd de retourdatum voor zijn vertrek op 6 mei 2021 op Schiphol te wijzigen. Met een en ander staat in elk geval vast dat [persoon A] op 5 mei 2021 wist dat hij geen toestemming had om later dan op 12 mei 2021 van verlof terug te komen.
4.6.
Vervolgens is dan de vraag of [persoon A] op 5 mei 2021 is aangezegd dat, als hij op 12 mei 2021 zijn werk niet zou hervatten, hij op staande voet zou worden ontslagen. [VOF B] stelt dat dit uitdrukkelijk is gezegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] aanvankelijk verklaard ‘als ik tegen die datum niet terug zou zijn, dan ontslag’ maar hij is daar later op teruggekomen met de verklaring dat op 5 mei 2021 niet over ontslag is gesproken. Bewijs dat bij voorbaat ontslag is aangezegd, ligt niet voor zodat dit niet is komen vast te staan.
4.7.
Evenmin ligt bewijs voor van de stelling van [VOF B] dat [persoon A] eerder tijdens het dienstverband zonder haar toestemming verlof heeft genomen, laat staan dat hem daarvoor een officiële waarschuwing is gegeven.
4.8.
Resteert dus het onder 4.5 weergegeven feitencomplex, dat op zich genomen onvoldoende is om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Hoewel [persoon A] verweten kan worden dat hij willens en wetens tegen de uitdrukkelijke instructie van [VOF B] zijn verlof niet heeft beperkt tot 12 mei 2021 terwijl dat mogelijk was geweest indien hij zelf had zorggedragen voor verandering van zijn retourvlucht, had [VOF B] kunnen volstaan met een minder ingrijpende maatregel zoals een loonsanctie.
4.9.
Geconcludeerd wordt dan ook dat geen sprake is van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, zodat is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW in combinatie met artikel 7:677 lid 1 BW.
4.10.
Vervolgens komt de vraag aan bod in hoeverre [persoon A] ten laste van [VOF B] de gevraagde vergoedingen toekomt.
4.11.
Op grond van artikel 7:673 lid 1a onder 1 BW is [VOF B] aan [persoon A] een
transitievergoedingverschuldigd, nu de arbeidsovereenkomst door [VOF B] is opgezegd. [persoon A] heeft deze juist berekend op € 1.260,00 bruto, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
4.12.
Voorts vraagt [persoon A] een vergoeding voor een maand opzegtermijn, waarmee bedoeld zal zijn
de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzeggingvan de arbeidsovereenkomst, die volgens artikel 7:672 lid 11 BW gelijk is aan het bedrag van het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [persoon A] heeft deze vergoeding berekend op zijn netto maandloon van
€ 1.758,22, welk bedrag zal worden toegewezen.
4.13.
[persoon A] vraag voorts een
billijke vergoeding, kennelijk op de voet van artikel 7:681 lid 1a BW. De rechtsgrond voor toekenning van een billijke vergoeding is in beginsel gegeven met het oordeel dat er geen dringende reden voorligt voor het gegeven ontslag op staande voet en dat is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Dit maakt dat toekenning van een billijke vergoeding op zijn plaats is. Bij het bepalen van de omvang van die vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle).
4.14.
Hoewel [VOF B] onterecht is overgegaan tot het ontslag op staande voet, treft [persoon A] het verwijt dat hij willens en wetens tegen de uitdrukkelijke instructie van [VOF B] zijn verlof niet heeft beperkt tot 12 mei 2021 terwijl dat mogelijk was geweest indien hij zelf had zorggedragen voor verandering van zijn retourvlucht. Het door [VOF B] gegeven verlof van acht dagen voor het overlijden van [persoon A] ’s grootvader is, ook rekening houdend met de daarmee samenhangende reis naar Iran, alleszins redelijk te achten. [VOF B] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een langer verlof voor haar te belastend was in verband met de bezetting van de snackbar waar maar enkele mensen werkzaam zijn. Door na te laten zijn reisplan daaraan aan te passen en op 12 mei 2021 het werk tegen de instructie in niet te hervatten, heeft [persoon A] het risico over zich afgeroepen dat [VOF B] tegen hem maatregelen zou nemen. Wat de financiële gevolgen van het ontslag voor [persoon A] betreft, houdt de kantonrechter er rekening mee dat hij in beginsel een beroep kan doen op een WW-uitkering of in staat zal zijn spoedig soortgelijk werk te vinden in de horeca sector, en dat hem voldoende compensatie wordt geboden met het toekennen van de transitievergoeding en van de gefixeerde schadevergoeding. Gelet op al deze omstandigheden wordt aanleiding gezien om de billijke vergoeding vast te stellen op nihil.
4.15.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen vanaf 12 juni 2021 en over de gefixeerde schadevergoeding vanaf 12 mei 2021. De vordering tot verstrekking van bruto/netto specificaties wordt, met matiging van de dwangsom, toegewezen.
4.16.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt bij gebreke van enige onderbouwing afgewezen.
Ten aanzien van het tegenverzoek van [VOF B]
4.17.
De beoordeling en uitkomst van het verzoek van [persoon A] met betrekking tot het ontslag op staande voet brengen mee dat het tegenverzoek van [VOF B] grondslag mist, zodat dit wordt afgewezen.
Ten aanzien van de proceskosten
4.18.
Omdat partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk en ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten ten aanzien van de wederzijdse verzoeken gecompenseerd zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter,
ten aanzien van het verzoek van [persoon A] :
veroordeelt [VOF B] om aan [persoon A] te betalen € 1.260,00 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2021 tot de dag van betaling, alsmede € 1.758,22 netto te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021 tot de dag van betaling;
veroordeelt [VOF B] om binnen 30 dagen na heden aan [persoon A] een deugdelijke bruto/netto specificatie van deze bedragen te verstrekken op straffe van een dwangsom van
€ 50,00 per dag voor elke dag dat [VOF B] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 5.000,00;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
kent aan [persoon A] een billijke vergoeding toe en stelt deze vast op nihil;
wijst af het meer of anders gevorderde;
ten aanzien van het tegenverzoek van [VOF B] :
wijst het verzoek af;
ten aanzien van beide verzoeken:
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
376