Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[persoon B1],
1..Het verloop van de procedure
2..De feiten
3..De verzoeken
4..De beoordeling
het ontslag op staande voetgesteld dat [persoon A] tegen haar uitdrukkelijke instructie in en zonder haar toestemming zijn bijzonder verlof tot 20 mei 2021 heeft verlengd en daardoor zijn werk niet op 12 mei 2021 heeft hervat, zulks terwijl [persoon A] uitdrukkelijk vóór zijn vertrek naar Iran voor dat geval ontslag op staande voet was aangezegd. Daarbij heeft [VOF B] meegewogen dat [persoon A] eerder zonder haar instemming verlof heeft genomen.
transitievergoedingverschuldigd, nu de arbeidsovereenkomst door [VOF B] is opgezegd. [persoon A] heeft deze juist berekend op € 1.260,00 bruto, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzeggingvan de arbeidsovereenkomst, die volgens artikel 7:672 lid 11 BW gelijk is aan het bedrag van het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. [persoon A] heeft deze vergoeding berekend op zijn netto maandloon van
billijke vergoeding, kennelijk op de voet van artikel 7:681 lid 1a BW. De rechtsgrond voor toekenning van een billijke vergoeding is in beginsel gegeven met het oordeel dat er geen dringende reden voorligt voor het gegeven ontslag op staande voet en dat is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Dit maakt dat toekenning van een billijke vergoeding op zijn plaats is. Bij het bepalen van de omvang van die vergoeding komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval en de rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid (zie: HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle).