In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft BackWerk NL B.V. een vordering ingesteld tegen de vennootschap onder firma [bedrijf A] en haar vennoten. BackWerk stelt dat zij op basis van franchise-, onderhuur- en koopovereenkomsten goederen en diensten heeft geleverd aan [bedrijf A], die een bedrag van € 796.133,38 aan facturen niet heeft betaald. Daarnaast vordert BackWerk de terugbetaling van een geldlening van € 160.000,00 en een verklaring voor recht over de geldleningsovereenkomst.
In het incident heeft [bedrijf A] primair aangevoerd dat BackWerk niet-ontvankelijk is omdat eerst mediation geprobeerd moet worden. Subsidiair stelt [bedrijf A] dat de kantonrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van BackWerk en vraagt meer subsidiair om verwijzing naar een meervoudige kamer. De kantonrechter heeft geoordeeld dat, hoewel mediation een optie is, BackWerk geen bereidheid heeft getoond om deze weg te bewandelen, waardoor de zaak aan de rechter kan worden voorgelegd.
Wat betreft de bevoegdheid heeft de kantonrechter vastgesteld dat een deel van de vordering van BackWerk betrekking heeft op huurbetalingen, wat een aardvordering is. Op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de kantonrechter bevoegd om kennis te nemen van alle vorderingen van BackWerk, aangezien er sprake is van samenhang tussen de vorderingen.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [bedrijf A] in het incident afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak is verwezen naar de rol, zodat [bedrijf A] de gelegenheid krijgt om een conclusie van antwoord in te dienen. De uitspraak is gedaan op 23 juli 2021 door mr. drs. E. van Schouten.