De rechter heeft in het Bevel onder meer bepaald dat er voorwaarden zijn verbonden aan het verder beschikbaar stellen ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek in Nederland van het overgedragen bewijsmateriaal.
De zorgen die de Canadese rechter onder de punten 16 en verder uitspreekt komen er, kort gezegd en voor zover hier van belang, op neer dat geen ongecontroleerde ‘fishing expeditions’ door Nederlandse autoriteiten mogen plaatsvinden. Overdracht van het gehele bestand is echter toegelaten op basis van het tussen Canada en Nederland geldende rechtshulpverdrag. De Canadese rechter overweegt in rechtsoverweging 17 dat overdracht van de inbeslaggenomen/vastgelegde gegevens integraal toelaatbaar is, maar kadert in het Bevel en de toelichtende overwegingen daarbij het verdere gebruik van die gegevens nadrukkelijk in (zie rechtsoverweging 18). Vooral het slot van rechtsoverweging 21 komt daarbij betekenis toe, alsook het vervolg in de rechtsoverweging 22 en 23. Kern daarbij is dat ook toegang verleend mag worden aan andere opsporingsambtenaren (dan de opsporingsambtenaren die betrokken zijn bij het onderzoek in het kader waarvan de gegevens verstrekt zijn) van wie een gerecht in Nederland van oordeel is dat hun het recht op toegang tot de gegevens dient te worden verleend.
Verder worden in het Bevel voor verzending de onderzoeken en strafbare feiten genoemd waarvoor het bewijsmateriaal gebruikt mag worden. Het bewijsmateriaal mag slechts in enig ander onderzoek onderzocht of gebruikt worden indien hiertoe vooraf een gerechtelijke machtiging door het Koninkrijk der Nederlanden is afgegeven.
De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit gelden steeds als centrale toets bij elke beslissing op een vordering tot het verlenen van een machtiging als in deze zaak gevorderd is, zeker als daarbij (een) grondrecht(en) van de betreffende verdachte aangetast zou(den) kunnen worden. Het hoeft geen betoog dat het beschikbaar komen van gegevens die mogelijk leiden tot ontsluiting van informatie op een tot dusverre ontoegankelijke digitale gegevensdrager kan leiden tot een dergelijke inbreuk. Bij de beslissing kunnen echter niet op voorhand bepaalde delicten worden uitgesloten, zolang is voldaan aan de in artikel 126ng lid 2 Sv genoemde voorwaarden.
Ook gebiedt de aard en intensiteit van de hier aan de orde zijnde concrete inbreuk dat sprake zal moeten zijn van een ernstiger verschijningsvorm van het delict waarop het desbetreffende onderzoek betrekking heeft. Exacte criteria zijn daarbij niet op voorhand te geven; toetsing zal, en dat is ook in lijn met het Bevel, in elk individueel geval moeten plaatvinden door de rechter.
In deze zaak heeft de vordering betrekking op een strafrechtelijk onderzoek naar verdenking tegen [naam verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] , ter zake van witwassen en valsheid in geschrifte. Het onderzoek naar deze verdachte is reeds voor aanvang van onderliggende vordering aangevangen. Tijdens een doorzoeking op 3 november 2020 in de woning van de verdachte is de in de vordering genoemde IPhone met foto’s met daarop vijf PGP-emailadressen aangetroffen en in beslag genomen.
In het Bevel van de Canadese rechter staan vier concrete onderzoeken genoemd waartoe de beslissing is genomen. Het onderzoek (Giotto) naar onderhavige verdachte wordt niet genoemd. Wel wordt een uitzondering gemaakt in het Bevel van verzending ten aanzien van andere onderzoeken waarbij overdracht van het bewijsmateriaal is toegestaan bij gerechtelijke machtiging. Het onderzoek Giotto kan in beginsel worden geplaatst onder deze uitzonderingsgrond. Daarnaast is witwassen een strafbaar feit dat onder de reikwijdte van de beslissing van de Canadese rechter valt en specifiek in het Bevel van verzending genoemd wordt.
De rechtbank is van oordeel dat het bewijsmateriaal om bovenstaande redenen onder de volgende restricties kan worden overgedragen. Het onderzoek mag zich slechts richten op de vijf genoemde PGP-emailadressen. Daarbij mag de inhoud van het berichtenverkeer van deze vijf PGP-emailadressen onderzocht worden. Mocht het onderzoeksteam bij dat onderzoek stuiten op andere PGP-adressen van mogelijk andere verdachten, dan dient voor nader onderzoek naar die andere PGP-adressen opnieuw een vordering voor een machtiging bij de rechter-commissaris ingediend te worden.
De vordering is, gelet op al het voorgaande, deels toewijsbaar. De beslissing van de rechter-commissaris kan daarom niet in stand blijven.