ECLI:NL:RBROT:2021:6838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1139
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fictieve weigering van aanvraag om maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Maassluis, verweerder, het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord, in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag om hulp en ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser heeft op 22 januari 2021 verweerder in gebreke gesteld en op 26 februari 2021 een beroepschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 18 november 2020 een e-mail heeft verzonden waarin hij een melding c.q. aanvraag deed om hulp en ondersteuning. De rechtbank oordeelt dat deze e-mail moet worden aangemerkt als een melding volgens de Wmo 2015. Eiser heeft op 5 januari 2021 een aanvraag ingediend, zes weken na de melding, en verweerder was verplicht om binnen twee weken op deze aanvraag te beslissen. De rechtbank concludeert dat verweerder deze verplichting niet is nagekomen, wat leidt tot de gegrondverklaring van het beroep.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 1.442,- voor het niet tijdig nemen van een beslissing en heeft een nieuwe termijn van twee weken gesteld voor het nemen van een besluit. Daarnaast is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd, met een maximum van € 15.000,-, indien verweerder in gebreke blijft. Eiser heeft ook recht op proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 374,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 juli 2021 door rechter J. de Gans, in aanwezigheid van griffier R.P. Evegaars.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1139
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2021 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam] , te Maassluis, eiser,

gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en

het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 22 januari 2021 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet nemen van een besluit op zijn aanvraag om hulp en ondersteuning op grond van de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Bij brief van 26 februari 2021heeft eiser een beroepschrift ingediend wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van 5 januari 2021 en verzocht toepassing te geven aan de artikelen 8:55c en 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.1.
Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015, voert het college, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Een aanvraag om een maatschappelijke voorziening kan op grond van het negende lid niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
1.2.
Op grond van artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015 dient binnen twee weken op een aanvraag om een maatschappelijke voorziening te worden beslist.
2. Op 18 november 2020 heeft eiser verweerder een e-mail verzonden met onder meer de mededeling: “Cliënt dient hierbij een melding c.q. aanvraag in om hulp en ondersteuning op grond van de Wmo”. Deze e-mail moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015.
3. Nadat verweerder gecontroleerd had of eiser stond ingeschreven in de basisregistratie personen van een van de deelnemende gemeenten aan de gemeenschappelijke regeling, heeft hij eiser verzocht om in contact te treden met hem om de melding te bespreken. Eiser heeft niet aan dit verzoek voldaan. Anders dan verweerder meent betekent dit niet dat de e-mail van 18 november 2020 niet meer als een melding kon worden aangemerkt. Voor die stelling van verweerder is in de Wmo 2015 noch in de daarop gebaseerde regelgeving steun te vinden.
4. Eiser heeft op 5 januari 2021 een aanvraag om maatschappelijke ondersteuning bij verweerder ingediend. Dat is zes weken nadat eiser een melding had gedaan. Eiser kon dus op grond van artikel 2.3.2, negende lid, van de Wmo 2015 een aanvraag indienen. Op grond van artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015 was verweerder gehouden daar binnen twee weken een beslissing op te nemen. Verweerder heeft dat tot op heden niet gedaan. Dat eiser volgens verweerder niet zijn (volledige) medewerking heeft verleend aan het onderzoek ontslaat verweerder niet van de verplichting om alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van eiser. Dat betekent dat het beroep gegrond is.
5. Eiser heeft de rechtbank verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. Gelet op artikel 4:17, eerste, tweede en derde lid, van de Awb bedraagt die dwangsom € 1.442,-.
6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder een termijn te stellen om alsnog op de aanvraag van eiser te beslissen onder verbeurte van een dwangsom. De rechtbank bepaalt de dwangsom op € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
7. Voorts ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiser;
- stelt de door verweerder reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, indien verweerder hiermee in gebreke blijft;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 juli 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.