In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord, ingediend door verzoekers die in financiële problemen verkeerden. Verzoekers hadden op 17 februari 2021 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan hun schuldeisers, waaronder ABN-AMRO N.V. en Studiecentrum Minerva I.T.S. Tijdens de zitting op 28 mei 2021 bleek dat Minerva, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet was verschenen. De rechtbank heeft verzoekers de opdracht gegeven om aanvullende stukken aan te leveren, wat zij op 15 en 21 juni 2021 hebben gedaan. De schuldeisers hebben ingestemd met een schuldregeling waarbij 4,32% aan de preferente schuldeisers en 2,16% aan de concurrente schuldeisers is aangeboden tegen finale kwijting. Minerva heeft echter geweigerd in te stemmen met het aangeboden prognoseakkoord, wat leidde tot het verzoek van verzoekers om Minerva te bevelen in te stemmen met de regeling.
De rechtbank heeft beoordeeld of Minerva in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met het akkoord. De rechtbank overwoog dat veertien van de vijftien schuldeisers akkoord waren gegaan met de regeling en dat het aandeel van Minerva in de totale schuldenlast slechts 0,96% bedroeg. Ondanks dat het proces rommelig was verlopen, was het aanbod voldoende transparant en goed gedocumenteerd. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekers en de overige schuldeisers zwaarder wogen dan die van Minerva. Daarom werd het verzoek om Minerva te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen, en werd Minerva veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen.