ECLI:NL:RBROT:2021:6831

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
18.518 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens verzwijging van onroerend goed en tekortkomingen in verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2021 een tussentijdse uitspraak gedaan over de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar, die onder bewind staat van mr. J. Perez Herrera, verzuimd heeft om onroerend goed in Duitsland te melden bij de aanvraag voor de schuldsaneringsregeling. Dit verzuim heeft geleid tot nieuwe schulden en tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. De rechter-commissaris heeft op 22 april 2021 voorgesteld om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de schuldenaar niet naar behoren zijn verplichtingen nakomt en er feiten zijn die bij de aanvraag al bekend waren maar niet zijn gemeld.

Tijdens de zitting op 28 mei 2021 is de bewindvoerder gehoord, die heeft aangegeven dat er voldoende grond is voor tussentijdse beëindiging van de regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet alleen zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door het onroerend goed niet te melden, maar ook zijn sollicitatieverplichting niet heeft nageleefd. De rechtbank heeft de schuldenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op de nieuwe informatie die door de bewindvoerder is verstrekt en heeft besloten om de zaak op 9 juli 2021 opnieuw te behandelen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de schuldsaneringsregeling bedoeld is om schuldenaren een kans te geven op een schone lei, maar dat hieraan strikte verplichtingen zijn verbonden. De rechtbank heeft de schuldenaar erop gewezen dat zijn tekortkomingen in de nakoming van deze verplichtingen kunnen leiden tot beëindiging van de regeling. De beslissing van de rechtbank is een belangrijke stap in het proces van schuldsanering en benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om volledig transparant te zijn over hun financiële situatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 9 juni 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 9 mei 2018 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam]
[straat]
[woonplaats]
schuldenaar,
bewindvoerder: mr. J. Perez Herrera.

1.De procedure

Op 15 april 2021 heeft er een verhoor met de rechter-commissaris plaatsgevonden.
De rechter-commissaris heeft op 22 april 2021 een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
Bij schrijven van 26 mei 2021 heeft de bewindvoerder de laatste stand van zaken aan de rechtbank kenbaar gemaakt.
Bij schrijven van 2 mei 2020 heeft schuldenaar zijn standpunten kenbaar gemaakt aan de rechtbank.
De bewindvoerder en schuldenaar zijn gehoord ter terechtzitting van 28 mei 2021.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De rechter-commissaris heeft zich in haar voordracht tot tussentijdse beeindiging ten eerste op het standpunt gesteld dat schuldenaar één of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
Ten tweede heeft de rechter-commissaris gesteld dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id6a0aff6f72b60c75c573769e24cef7f7) en tweede lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id6a0aff6f72b60c75c573769e24cef7f7). [1]
De rechter-commissaris stelt hiertoe ten eerste dat schuldenaar bij aanvang van de regeling verzwegen heeft dat hij eigendom genoot over diverse appartementsrechten in [gebied] , [adres] , Duitsland (hierna: het onroerend goed). Volgens de rechter-commissaris valt niet uit te sluiten dat, indien schuldenaar wel openheid van zaken had gegeven, de eigendom van dit onroerend goed in de weg zou hebben gestaan aan toelating. De wijze waarop de aankoop van het onroerend goed is gefinancierd door schuldenaar ̶ middels cashbetaling van € 40.000 ̶ draagt hieraan bij. Pas in het najaar van 2020 heeft de bewindvoerder een aanvang kunnen maken met de afwikkeling van de verkoop van het onroerend goed. De gemeente van Goch (hierna: de gemeente) heeft een bod van € 7.500 uitgebracht, wat ver beneden de aankoopprijs is. Anderzijds heeft diezelfde gemeente diverse vordering van in totaal € 9.283,84 op schuldenaar die voortvloeien uit het onroerend goed. Of de gemeente voornemens is om het een en ander met elkaar te verrekenen is vooralsnog onbekend.
De rechter-commissaris stelt ten tweede dat (het verzwijgen van) het bezit van voornoemd eigendom verstrekkende gevolgen heeft voor de wijze waarop schuldenaar invulling heeft gegeven aan de verplichtingen die binnen de schuldsaneringsregeling gelden. Ten gevolge hiervan is zowel een tekortkoming in de nakoming van de inlichtingenverplichting alsmede een bedrag van € 2.229,35 aan nieuwe schulden ontstaan.
Ten derde en tot slot heeft de rechter-commissaris gesteld dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieverplichting vanaf augustus 2020 en in de verdere informatieverplichting (niet gerelateerd aan het onroerend goed). Ter zitting heeft de bewindvoerder verklaard dat er telefonisch contact is geweest met schuldenaar hierover, maar dat er nog altijd sollicitaties ontbreken.
In de laatste stand van zaken van 26 mei 2021 heeft de bewindvoerder zich op het standpunt gesteld dat er voldoende grond bestaat om de regeling tussentijds te beëindigen. Hiertoe heeft hij aangedragen dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de informatieverplichting (onder andere door het niet melden van de eigendom van het onroerend goed) en de sollicitatieverplichting (van ruim 6 maanden). Voorts heeft hij aangedragen dat schuldenaar de gemeentelijke belastingen, die voortvloeien uit de eigendom van het onroerend goed, niet heeft voldaan. Daardoor is er een nieuwe schuld ontstaan van minimaal € 2.229,35. Dit bedrag zou nog vermeerderd kunnen worden met boetes van de gemeente, aldus de bewindvoerder. Hierbij heeft de bewindvoerder opgemerkt dat er (nog) geen splitsing is gemaakt tussen vorderingen van voor- en na toelating tot de schuldsaneringsregeling.
Ter zitting heeft de bewindvoerder verklaard dat de eigendom van het onroerend goed door de bewindvoerder is ontdekt doordat hij in april 2020 kennis heeft genomen van de brief van GGN Mastering Credit, gevolmachtigde van de gemeente. Schuldenaar heeft de bewindvoerder niet uit eigen beweging hierover in kennis gesteld, aldus de bewindvoerder. Sindsdien heeft schuldenaar onvoldoende medewerking verleend. Hierbij heeft de bewindvoerder aangegeven dat schuldenaar zich passief opstelt. De naam van de gemeente staat op de brief van GGN, dus schuldenaar had ook zelf contact kunnen zoeken met de gemeente. Dit heeft hij niet gedaan.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld blijkt dat schuldenaar hier tegenin brengt dat de omstandigheid dat hij bij toelating tot de schuldregeling het onroerend goed niet heeft gemeld niet aan hem toerekenbaar is. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij het onroerend goed niet langer bezat, aldus schuldenaar. Hiertoe voert hij aan dat de gemeente in 2008 of 2010 schriftelijk haar voornemen jegens hem heeft geuit om het onroerend goed per openbare veiling te verkopen in verband met een aantal opeisbare vorderingen voortvloeiend uit de eigendom van het onroerend goed (gemeentelijke heffingen en schuld aan de vereniging van eigenaars). Ten gevolge van het verlies van zijn toenmalige postadres en meerdere verhuizingen heeft schuldenaar pas sinds 2012 weer een postadres. Aangezien schuldenaar sindsdien geen aanmaningen meer ontvangen heeft van de gemeente, is de veronderstelling dat hij niet langer de eigendom over het onroerend goed genoot voor hem bevestigd, aldus schuldenaar.
Verder betwist schuldenaar dat hij niet mee heeft gewerkt aan de informatieverstrekking rondom het onroerend goed. Hij wist niet welke partij hij moest benaderen en heeft daarvoor de bewindvoerder benaderd. De bewindvoerder heeft vanuit privacyoverwegingen geen persoonsgegevens met hem willen delen waardoor het voor hem niet mogelijk was om contact met de gemeente op te nemen, aldus schuldenaar.
Voorst betwist schuldenaar dat hij zijn sollicitatieverplichting niet voldoende is nagekomen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat hij over alle sollicitatiebewijzen beschikt en dat hij die thans in bezit van de bewindvoerder heeft gebracht. Voor zover er sollicitatiebewijzen ontbreken heeft schuldenaar aangegeven dat hij die alsnog wil nazenden.
De beoordeling
De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 645.574,15 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
Vast is komen te staan dat schuldenaar eigenaar is van het onroerend goed.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in zijn inlichtingenverplichtinge door de eigendom van het onroerend goed niet te vermelden bij toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het gevolg hiervan is dat de eigendom van het onroerend goed te kwalificeren is als een feit of omstandigheid die op het tijdstip van de indiening van het verzoek bestond en mogelijk reden zou zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, eerste (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id6a0aff6f72b60c75c573769e24cef7f7) en tweede lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id6a0aff6f72b60c75c573769e24cef7f7) Faillissementswet (hierna: Fw).
Het verweer van schuldenaar dat hij uit ging van openbare verkoop van het onroerend goed ̶ ten tijde van de toelatingszitting en na toelating ̶ overtuigt de rechtbank niet. Een aankondiging van verkoop is de rechtbank niet gebleken, maar zou de verwachting ook niet rechtvaardigen. Schuldenaar had dan immers over de uitkomst van verkoop en uitschrijving uit het kadastrale register moeten hebben vernomen. Schuldenaar had de gang van zaken kunnen en moeten vermelden bij zijn aanvraag toegelaten te worden tot de regeling.
Voorts is vast komen te staan dat er door de eigendom van schuldenaar van het onroerend goed een aantal nieuwe schulden is ontstaan binnen regeling van totaal ca € 2.200, als toevoeging op de schulden van ca € 7.000 die thans voor toelating tot de regeling bestonden als gevolg van de eigendom. Deze schuld(en) zijn ontstaan doordat schuldenaar de financiele verplichtingen die voortvloeien uit de eigendom van het onroerend goed niet na is gekomen. Hij is daarbij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens die schuldeisers.
Tot slot is vast komen te staan dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieverplichting van zes maanden. Schuldenaar heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij zijn sollicitatieverplichting niet correct is nagekomen. Schuldenaar heeft ter zitting uitsluitend aangevoerd dat hij de sollicitaites in bezit van de bewindvoerder heeft gebracht. Dit is echter door de bewindvoerder ter zitting gemotiveerd betwist.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaar niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaar, in elk geval na het verhoor door de rechter-commissaris van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
Het voornoemde is in beginsel voldoende om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c en f, Faillissementswet (hierna: Fw).
Niettemin wenst de rechtbank gelet op het schrijven (met bijlagen) van de bewindvoerder dat hij heeft ingediend na afloop van de zitting en waarvan de rechtbank een kopie aan het tussenvonnis van deze brief hecht, nader te worden geïnformeerd omtrent de financiële consequenties van het eigendom en van de ontstane nieuwe schulden.
Daartoe wenst de rechtbank van de bewindvoerder het volgende te vernemen, zo nodig onderbouwd met stukken:
1. Is de bewindvoerder gerechtigd tot verkoop van het onroerend goed in relatie tot crediteuren met een zakelijk zekerheidsrecht en zal de verkoopopbrengst in de boedel vloeien?
2. Wat is de liquidatiewaarde van het onroerend goed van schuldenaar in Duitsland (liquidatiewaarde: verwachte netto-opbrengst (na verkoopkosten) in liquide middelen voor de boedel van de appartementsrechten na verkoop binnen 3 maanden)?
3. Wat is de hoogte van de schulden die na aanvang van de regeling zijn ontstaan?
4. Indien de regeling tussentijds zal eindigen voorafgaand aan de verkoop van het onroerend goed, verwacht de bewindvoerder dan dat de baten voldoende zullen zijn om daaruit enige uitdeling aan schuldeisers te kunnen doen zoals bedoeld in artikel 350 lid 5 Fw?
Na ontvangst van de informatie zal de rechtbank de zaak weer mondeling behandelen met partijen zodat schuldenaar in de gelegenheid is op de stukken en informatie te reageren

3.De beslissing

De rechtbank:
- de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zal verder worden behandeld op 9 juli 2021 te 14.00 uur;
- De reactie van de bewindvoerder dien uiterlijk 7 dagen voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank, met een gelijktijdige toezending van een kopie aan de schuldenaar, te zijn toegezonden;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2021. [2]

Voetnoten

1.artikel 350 lid 3 sub c en f Faillissementswet
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.