ECLI:NL:RBROT:2021:6808

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
EA 20/199
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in de verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De bewindvoerder had op 26 maart 2021 verzocht om de schuldsaneringsregeling te beëindigen vanwege tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen. De rechter-commissaris stemde op 30 maart 2021 in met dit verzoek. Tijdens de zittingen op 23 april en 25 juni 2021 werd de schuldenaar gehoord, maar hij verscheen niet op de laatste zitting, ondanks dat hij daartoe was opgeroepen. De rechtbank constateerde dat de schuldenaar zijn verplichtingen niet naar behoren was nagekomen, waaronder het niet tijdig informeren van de bewindvoerder en het niet afdragen van gelden aan de boedel. De schuldenaar had ook nieuwe schulden gemaakt en had geen actie ondernomen om zijn tekortkomingen te herstellen, ondanks dat hem een extra kans was geboden. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en besloot de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, sub c, d, e en f van de Faillissementswet. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld, maar er waren geen baten beschikbaar om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake was van een faillissement van rechtswege.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 2 juli 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 22 april 2020 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam]
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: H.J.E. Schoonbrood.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris op 26 maart 2021 verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 30 maart 2021 met dit verzoek ingestemd.
Op 19 april 2021 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht omtrent de laatste stand van zaken.
De beëindiging is behandeld ter terechtzitting van 23 april 2021. De waarnemend bewindvoerder, M. den Uil, en schuldenaar zijn gehoord.
De rechtbank heeft de behandeling aangehouden om schuldenaar de gelegenheid te bieden de verzochte stukken aan de bewindvoerder te overleggen, teneinde in aanmerking te komen voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling.
Op 18 juni 2021 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht omtrent de laatste stand van zaken.
De behandeling is voortgezet ter terechtzitting van 25 juni 2021. De waarnemend bewindvoerder, M. Klarenbeek, is ter terechtzitting gehoord. Schuldenaar is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De rechtbank verwijst met betrekking tot de tekortkomingen in de schuldsaneringsregeling van schuldenaar naar de laatste stand van zaken van de bewindvoerder van 19 april 2021 en 18 juni 2021.
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat er geen wijzingen hebben plaatsgevonden ten opzichte van de laatste stand van zaken van 19 april 2021 en 18 juni 2021. Schuldenaar komt al een geruime tijd zijn verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren na.
Schuldenaar heeft ter zitting van 23 april 2021 verklaard dat zijn ex-partner, de moeder van zijn zoon, is gediagnosticeerd met kanker. Ook ging het niet goed met zijn zoon. Dit heeft hem belemmerd in de nakoming van zijn verplichtingen. Schuldenaar heeft aangegeven een machtiging te zullen afgeven aan zijn budgetbeheerder, zodat deze voor de afdrachten kan zorgdragen. Schuldenaar gaf voorts aan zicht te hebben op een vast contract en heeft gevraagd om een laatste kans teneinde de schuldsaneringsregeling met een schone lei te kunnen afronden.
De bewindvoerder heeft na de zitting van 23 april 2021 niets meer van schuldenaar vernomen. Schuldenaar heeft de verzochte stukken niet aangeleverd en heeft niet afgedragen aan de boedel. De bewindvoerder adviseert de rechtbank om de schuldsaneringsregeling van schuldenaar tussentijds te beëindigen.

3.De beoordeling

Aan de orde is of de schuldsaneringsregeling van schuldenaar tussentijds moet worden beëindigd, vanwege het niet naar behoren nakomen van de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen op grond van artikel 350 lid 3 sub c, d en/of e van de Faillissementswet (hierna: Fw).
De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 109.135,98 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
Schuldenaar heeft feitelijk gehandeld alsof de schuldsaneringsregeling niet op hem van toepassing was. Gedurende de gehele schuldsaneringsregeling heeft hij de bewindvoerder niet (tijdig) of onvolledig geïnformeerd. Hij komt zijn (aanvullende) sollicitatieverplichting niet na. Daarnaast heeft schuldenaar tot op heden niets afgedragen aan de boedel. De geschatte boedelachterstand bedraagt per 19 april 2021 ten minste € 6.822,60. Door het ontbreken van de vele inlichtingen kan de boedelachterstand niet met zekerheid worden vastgesteld. Ook is er een nieuwe schuld bij de Belastingdienst ontstaan van € 194,00. Voorts is gebleken dat schuldenaar aanzienlijke uitgaven heeft gedaan van een totaal bedrag van € 4.700,- in de periode tussen het indienen van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en de toelating. Er is over die periode geen spaarsaldo afgedragen.
Naar aanleiding van de behandeling van de beëindiging op 23 april 2021 heeft de rechtbank aan schuldenaar een extra kans willen gegeven om eventueel in aanmerking te komen voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling om de tekortkomingen te herstellen. Schuldenaar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt door de verzochte stukken niet aan te leveren en ook overigens geen actie te ondernemen om de tekortkomingen te herstellen. De rechtbank laat bij haar beslissing tevens zwaar meewegen dat schuldenaar niet is verschenen ter zitting bij de voortgezette behandeling van de beëindiging. Van een saneringsgezinde houding is niet gebleken.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaar niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaar, in elk geval na het verhoor door de rechter-commissaris van 20 november 2020 en de behandeling van de beëindiging op 23 april 2021 van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, sub c, d, e en f Fw.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 2.205,60;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.A. Dadzie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.