ECLI:NL:RBROT:2021:6807

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
FT EA 21- 790 en FT EA 21-791
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing moratorium en niet-ontvankelijkheid toelating wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoeker op 24 juni 2021 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 1 juli 2021 bepaald. Tijdens de zitting zijn zowel de verzoeker als zijn advocaat, mevrouw mr. E. Kattestaart, en de beschermingsbewindvoerder, de heer [naam 2], verschenen. De verweerster, De Statenkoning C.V., werd vertegenwoordigd door mr. C.L. Verhoef. Verzoeker heeft een huurachterstand van € 1.207,38 en heeft in het verleden een bedrag van € 5.602,60 aan verweerster overgemaakt ter aflossing van de huurachterstand. Verzoeker heeft aangegeven dat hij zicht heeft op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat zijn partner bijdraagt aan de vaste lasten.

Verweerster heeft betoogd dat verzoeker structureel te weinig inkomen genereert om de huur te voldoen en dat zijn partner niet in de procedure is verschenen, terwijl zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de huurachterstand. De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoeker een vonnis tot ontruiming heeft ontvangen, oordeelt de rechtbank dat er sprake is van een bedreigende situatie.

De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en verweerster afgewogen. Het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming ten uitvoer te leggen. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, mits de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 8 juli 2021
[naam 1]
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 24 juni 2021, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 24 juni 2021 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 1 juli 2021.
Per e-mailbericht van 30 juni 2021 heeft verzoeker enkele aanvullende producties aan de rechtbank gestuurd.
Ter zitting van 1 juli 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw mr. E. Kattestaart, werkzaam bij Lex Certa Advocaten;
  • de heer [naam 2] , werkzaam bij Fimar Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer mr. C.L. Verhoef, werkzaam bij Verhoef Vastgoed Advocatuur, namens De Statenkoning C.V., gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft in april 2021 een bedrag van vier maal € 1.400,65 (totaal € 5.602,60) overgemaakt aan verweerster ter inloop van de huurachterstand. Tevens heeft verzoeker de huur van mei, juni en juli 2021 voldaan. Ten tijde van de terechtzitting heeft verzoeker een huurachterstand van € 1.207,38. Op dit moment ontvangt verzoeker inkomen uit arbeid via een uitzendbureau. Voorts draagt mevrouw [naam 3] , de partner van verzoeker met wie hij samenwoont, maandelijks een bedrag van € 850,= per maand bij ter voldoening van de vaste lasten.
Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij zicht heeft op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij zijn huidige werkgever.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat op basis van het budgetplan van verzoeker de lopende huurtermijnen kunnen worden voldaan. Verzoeker zal binnenkort, naar verwachting in augustus 2021, worden aangemeld bij de Kredietbank Rotterdam.

3.Het verweer

Verweerster heeft – kort samengevat – aangedragen dat verzoeker structureel te weinig inkomen genereert om de huur te voldoen. Hiertoe heeft verweerster aangevoerd dat verzoeker op dit moment betaald werk heeft, maar dat dit niet inhoudt dat er sprake is van continuïteit in het inkomen van verzoeker. Voorts heeft verweerster aangevoerd dat mevrouw [naam 3] als medebewoonster van de onderhavige woning niet in de procedure is verschenen, terwijl zij hoofdelijk aansprakelijk is voor betaling van de huurachterstand.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 10 juni 2021 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 29 juni 2021 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 4 juni 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende huurtermijnen kunnen en zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 4 juni 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan het Statenplein 1A te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.