In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingediend om de ontruiming van hun woning te staken. De ontruiming was aangezegd door de gedaagden, die erfgenamen zijn van de overleden verhuurder [naam 1]. De huurovereenkomst tussen [eiser 1] en [naam 1] was in 2013 aangegaan, maar door een huurachterstand van 49 maanden heeft de kantonrechter in een eerdere procedure de huurovereenkomst ontbonden en ontruiming bevolen. Eisers hebben echter betoogd dat er een betalingsregeling bestaat, die door hen is nagekomen, en dat er een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen op basis van artikel 7:230 BW.
De kantonrechter heeft de procedure op 7 juli 2021 behandeld en vastgesteld dat eisers in de afgelopen anderhalf jaar een aanzienlijk bedrag hebben betaald ter aflossing van hun schuld. De rechter oordeelt dat de wens van gedaagden om de woning te verkopen, in combinatie met het betalingsgedrag van eisers, niet voldoende rechtvaardigt om de executie van het ontruimingsvonnis door te zetten. De rechter concludeert dat het uitvoeren van de ontruiming misbruik van recht zou zijn, en heeft de vordering van eisers toegewezen, onder voorwaarden dat zij hun betalingsverplichtingen blijven nakomen. Gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten.