ECLI:NL:RBROT:2021:6802

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
9296046 VV EXPL 21-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van een woning met betrekking tot betalingsregelingen en huurachterstand

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een vordering ingediend om de ontruiming van hun woning te staken. De ontruiming was aangezegd door de gedaagden, die erfgenamen zijn van de overleden verhuurder [naam 1]. De huurovereenkomst tussen [eiser 1] en [naam 1] was in 2013 aangegaan, maar door een huurachterstand van 49 maanden heeft de kantonrechter in een eerdere procedure de huurovereenkomst ontbonden en ontruiming bevolen. Eisers hebben echter betoogd dat er een betalingsregeling bestaat, die door hen is nagekomen, en dat er een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen op basis van artikel 7:230 BW.

De kantonrechter heeft de procedure op 7 juli 2021 behandeld en vastgesteld dat eisers in de afgelopen anderhalf jaar een aanzienlijk bedrag hebben betaald ter aflossing van hun schuld. De rechter oordeelt dat de wens van gedaagden om de woning te verkopen, in combinatie met het betalingsgedrag van eisers, niet voldoende rechtvaardigt om de executie van het ontruimingsvonnis door te zetten. De rechter concludeert dat het uitvoeren van de ontruiming misbruik van recht zou zijn, en heeft de vordering van eisers toegewezen, onder voorwaarden dat zij hun betalingsverplichtingen blijven nakomen. Gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9296046 VV EXPL 21-20
uitspraak: 19 juli 2021
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:

1..[eiser 1] ,

2.
[eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers,
gemachtigde: mr. M.B. Visser,
tegen:

1..[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2] ,
in hun hoedanigheid van erfgenamen van [naam 1] ,
beiden wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden,
gemachtigde: PVU Gerechtsdeurwaarders.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eisers] ’ en ‘ [gedaagden] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 25 juni 2021, met producties;
de producties van de zijde van [gedaagden] ;
de aanvullende productie van [eisers]
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
Tussen [naam 1] (als verhuurder) en [eiser 1] (als huurder) is met ingang van 1 mei 2013 een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan het [adres] (hierna: het gehuurde) tegen een maandelijkse huurprijs van € 500,00. Op 6 januari 2019 is [naam 1] overleden. [gedaagden] zijn gezamenlijk, als haar erfgenamen en rechtsopvolgers, verhuurder geworden. [naam 2] bewoont samen met [eiser 1] het gehuurde.
2.3
Vanwege een achterstand van 49 maanden in de huurbetaling, heeft [gedaagden] tegen [eisers] een procedure aanhangig gemaakt, onder zaaknummer 7946532 CV EXPL 19-5087. De kantonrechter heeft bij vonnis van 19 december 2019 de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken en [eisers] veroordeeld tot ontruiming van de woning.
2.4
[gedaagden] heeft op grond van dat vonnis in 2020 driemaal de ontruiming aangezegd, waarvan de laatste keer tegen 8 april 2020. De ontruiming heeft om verschillende redenen geen doorgang gevonden.
2.5
[gedaagden] heeft laatstelijk de ontruiming van de woning aangezegd tegen 22 juli 2021.
2.6
[eisers] heeft vanaf 19 februari 2020 tot en met 7 juli 2021 maandelijks betalingen gedaan aan [gedaagden] ter aflossing van de bedragen die ingevolge het vonnis van 19 december 2019 verschuldigd zijn geworden, totaal tot een bedrag van € 26.500,00. Per januari 2020 tot en met juli 2021 heeft [eisers] daarnaast maandelijks € 500,00 wegens gebruiksvergoeding aan [gedaagden] betaald.

3..Het geschil

3.1
[eisers] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] te gebieden, de executie van het vonnis 19 december 2019 in de zaak met het nummer 7946532 CV EXPL 19-5087 te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 1.000,-, voor iedere dag, een gedeelte van een dag hieronder begrepen, dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 100.000,-;
II. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten.
3.2
[eisers] legt aan zijn vordering primair ten grondslag dat tussen partijen een regeling bestaat voor afbetaling en dat deze regeling wordt nagekomen, zodat [gedaagden] niet tot ontruiming over kan gaan. Subsidiair legt [eisers] aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagden] sinds 25 maart 2020 geen enkele ontruimingspoging meer heeft ondernomen, zodat op grond van artikel 7:230 BW een nieuwe huurovereenkomst is tot stand gekomen.
3.3
[gedaagden] voert verweer tegen de vordering. [gedaagden] betwist dat tussen partijen een betalingsregeling bestaat op grond waarvan [gedaagden] niet tot ontruiming over zou kunnen gaan. Ook betwist [gedaagden] dat artikel 7:230 BW van toepassing is, omdat van het met goedvinden behouden van het gebruik van de woning geen sprake is. [gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vordering.

4..De beoordeling

4.1
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
4.2
Vooropgesteld wordt dat een voorzieningenrechter die in kort geding beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de civiele bodemrechter een uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan, in beginsel de uitspraak dient af te stemmen op het oordeel van die bodemrechter. In een executiegeschil, zoals nu aan de orde, kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.
4.3
[gedaagden] wenst het vonnis van 19 december 2020 met zaaknummer 7946532 CV EXPL 10-5087 te executeren. De kale huurachterstand in die procedure bedroeg € 24.500,-. In de periode van ruim anderhalf jaar die sindsdien is verstreken, heeft [eisers] € 26.500,- betaald. Partijen zijn het erover eens dat ingevolge het vonnis, inclusief kosten en rente, op dit moment nog ongeveer € 5.500,00 door [eisers] verschuldigd is.
4.4
[eisers] beroept zich primair op het bestaan van een betalingsregeling tussen partijen, zodat het vonnis niet geëxecuteerd kan worden. Deze regeling zou zijn overeengekomen met [naam 4], werknemer van PVU Gerechtsdeurwaarders. Ter zitting was [naam 3] aanwezig namens PVU als gemachtigde van [gedaagden] [naam 3] heeft verklaard dat hij niet bekend is met een regeling die telefonisch getroffen zou zijn tussen [naam 4] en [eisers] Aangezien [eisers] geen verder bewijs heeft overgelegd van de regeling, kan het bestaan hiervan niet worden vastgesteld. Dit neemt niet weg dat [eiser 1] zich wel heeft gedragen naar de door hem gestelde regeling en dat hij structureel de maandelijkse betaling van ten minste € 1.000,- is nagekomen, na een tweetal betalingen van € 5.000,00 respectievelijk € 2.500,00 zelfs viermaal € 2.000,00. Gelet op dit patroon van betalingen, ligt het in de lijn der verwachting dat [eisers] over vijf maanden aan de volledige veroordeling die voortvloeit uit het vonnis van 19 december 2019 heeft voldaan, te weten in december 2021. Dat heeft [eisers] ook uitdrukkelijk toegezegd. Voorts heeft [eisers] geen achterstand laten ontstaan in de lopende betalingsverplichting van de gebruiksvergoeding.
4.5
Van het ontstaan van een nieuwe huurovereenkomst vanwege behoud van gebruik met goedvinden van [gedaagden] is geen sprake, aldus [gedaagden] Gelet op de herhaalde ontruimingsaanzeggingen en de nog openstaande restantschuld ingevolge het vonnis ligt het ook niet in de rede te veronderstellen dat [gedaagden] de bedoeling heeft gehad met voortzetting van de geëindigde huurovereenkomst te hebben ingestemd, zodat het beroep van [eisers] op artikel 7:230 BW faalt.
4.6
[gedaagden] heeft ter zitting verklaard dat het de wens is om de woning te verkopen en dat hij op die grond belang erbij heeft om de ontruiming te effectueren. Deze wens was er aanvankelijk niet, maar is ‘gaandeweg’ ontstaan, aldus [gedaagden] . Dit is een wezenlijk andere grondslag voor ontruiming dan die ten grondslag ligt aan de ontbinding en ontruiming zoals eerder toegewezen in het vonnis van 19 december 2019. Het verkopen van een woning die is verhuurd, is in een normale situatie een proces waarin de wet de huurders beschermt. [gedaagden] zou dan ook op deze grondslag geen ontruimingstitel hebben kunnen verkrijgen in het vonnis van 19 december 2019.
4.7
De kantonrechter komt dan tot het oordeel dat de wens van [gedaagden] om de woning te verkopen, afgezet tegen de evidente belangen van [eisers] en zijn gezin tot behoud van het gebruik van het gehuurde en met name ook gelet op zijn betalingsgedrag in de voorbije anderhalf jaar, geen in redelijkheid te respecteren belang is voor de executie van een vonnis dat is gegrond op een (inmiddels grotendeels ingelopen) betalingsachterstand. Het alsnog executeren van het ontruimingsvonnis levert onder die omstandigheden misbruik van recht op, zodat de vordering tot staking van de executie van dat vonnis zal worden toegewezen. Teneinde [eisers] te houden aan zijn toezegging tot verdere aflossing van de restantschuld zal de toewijzing geschieden onder na te vermelden voorwaarden.
4.8
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
gebiedt [gedaagden] de ontruiming van de woning aan het [adres] op grond van het vonnis van 19 december 2019 in de zaak 7946532 CV EXPL 19-5087 te staken en gestaakt te houden indien en zolang [eisers] zich aan de volgende voorwaarden houdt, namelijk dat hij:
  • met ingang van augustus 2021 maandelijks minstens € 1.000,00 aan aflossing aan [gedaagden] zal betalen, totdat het verschuldigde bedrag dat voortvloeit uit de veroordeling van 19 december 2019 volledig is betaald;
  • maandelijks tijdig de gebruiksvergoeding van € 500,00 betaalt;
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere overtreding van dit gebod;
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eisers] vastgesteld op € 85,- aan griffierecht, € 103,83 aan dagvaardingskosten en € 374,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645