ECLI:NL:RBROT:2021:6772

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
7339698 CV EXPL 18-48114
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering autodiefstal en registratie in interne registers

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Allianz Benelux N.V. De eiser, die een autodiefstal claimde, kon na bewijslevering niet aantonen dat de diefstal daadwerkelijk had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat de verklaringen van de getuigen, waaronder de echtgenote en de broer van de eiser, onvoldoende bewijs boden voor de gestelde diefstal. De eiser had verklaard dat hij zijn auto op 28 februari 2018 had geparkeerd, maar er waren geen braaksporen aangetroffen en de technische gegevens wezen erop dat de auto na dat tijdstip nog was gebruikt. De kantonrechter concludeerde dat de eiser niet had bewezen dat er een verzekerd evenement had plaatsgevonden, waardoor zijn vorderingen tegen Allianz werden afgewezen. In reconventie werd de eiser veroordeeld tot terugbetaling van een eerder ontvangen bedrag van Allianz en werd Allianz toegestaan om de eiser opnieuw in haar interne registers te registreren. De proceskosten werden eveneens aan de eiser opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 7339698 CV EXPL 18-48114
Uitspraak: 16 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 5 november 2018,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. J. van Andel te Woerden,
tegen
de naamloze vennootschap
ALLIANZ BENELUX N.V.,
gevestigd te Brussel (België) en kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. A.S. Bloo-Kroes te Arnhem.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ respectievelijk ‘Allianz’.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het (verdere) procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
  • het vonnis van 6 december 2019 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de brief van 28 januari 2020 van de gemachtigde van [eiser] ;
  • het proces-verbaal van het op 17 november 2020 gehouden getuigenverhoor;
  • het proces-verbaal van het op 16 februari 2021 gehouden getuigenverhoor;
  • de brief van 10 maart 2021 van de gemachtigde van Allianz;
  • de conclusie na enquête van [eiser] ;
  • de antwoordconclusie na enquête van Allianz.
1.2
De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

in conventie
2.1
Bij gemeld vonnis heeft de kantonrechter [eiser] toegelaten tot het leveren van bewijs, met alle middelen rechtens, van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat de gestelde diefstal in de periode tussen 28 februari 2018 en 1 maart 2018 heeft plaatsgevonden.
2.2
Ter invulling van die bewijsopdracht heeft [eiser] (uiteindelijk) een viertal personen als getuige doen horen, te weten (achtereenvolgens) zichzelf, zijn echtgenote [naam 1] , [naam 2] en zijn broer [naam 3] . Allianz heeft afgezien van het houden van een contra-enquête. Beoordeeld dient thans te worden of [eiser] met het door hem aangedragen bewijs, ook in onderling verband bezien, geslaagd is in de hem verstrekte bewijsopdracht. In verband daarmee wordt het volgende overwogen.
2.3
[eiser] zelf heeft onder verband van de eed onder meer het volgende verklaard:
“(…) Bij de aankoop heb ik één sleutel van de auto gekregen. U vraagt me of ik aan de verkoper nog gevraagd heb om een tweede sleutel. Dat vraag ik eigenlijk altijd standaard als ik een nieuwe auto koop. Die tweede sleutel had de verkoper niet. Hij heeft mij wel genoemd dat er een sleutel bijgemaakt kon worden maar dat zou zo’n €400 tot €500 kosten. Ik heb het uitgesteld om dat te doen en daarna is het er niet meer van gekomen.
Ik ben de laatste geweest die met de auto heeft gereden. Ik heb in mijn gesprek met de onderzoeker van Allianz verteld dat ik op 28 februari 2018 om ongeveer 22.00 uur de auto heb geparkeerd. Ik wist niet meer het exacte tijdstip, het kan ook 23.00 uur geweest zijn. Ik heb dat tijdstip dus geschat. Ik ga ervan uit dat ik de auto nadat ik die had geparkeerd op de parkeerplaats in de straat waar mijn woning is gelegen, had afgesloten. (…)
De volgende ochtend wilde ik met de auto naar mijn werk gaan en zag ik dat de auto er niet meer stond. Ik voelde me een beetje paniekerig en er schoot de gedachte door mijn hoofd of ik de auto op een ander plekje had neergezet dan waar ik meende dat ik hem had neergezet. De volgende gedachte was; nee, de auto staat niet meer op de plaats waar ik hem de avond daarvoor had neergezet.
Zoals gezegd wilde ik met de auto naar mijn werk gaan. De zaak gaat open om 10.00 uur. Een collega is er dan al en ik ben altijd wat later. U zegt me dat ik in de aangifte bij de politie heb genoemd dat ik om 10.00 uur / 10.30 uur op 1 maart 2018 ontdekte dat de auto niet meer stond waar ik hem had geparkeerd. Die tijdstippen zouden kunnen kloppen. (…)
In de dagen daarna heb ik de buren gevraagd of zij de auto in de avond van 28 februari 2018 hebben zien staan en of hen iets bijzonders was opgevallen. Die buren, [naam 2] en [naam 4] hebben verteld aan mij dat zij de auto die avond nog hebben zien staan en dat ze hem de volgende ochtend niet meer hebben zien staan.
Mijn broer, [naam 3] die bij mij thuis woont, heeft mij verteld dat hij de auto de ochtend van 1 maart 2018 niet meer heeft zien staan en dat hij dacht dat ik al eerder met de auto die ochtend was weggegaan.
Ik heb erover nagedacht hoe het kan dat de onderzoeker in zijn rapport constateert dat er op enig moment nadat ik de auto zou hebben geparkeerd op 28 februari 2018 nog een signaal vanuit de auto is gekomen dat hij via het uitlezen van de sleutel heeft kunnen registreren. Ik heb er ook met mijn echtgenote over gesproken. Bij ons allebei zijn er een heleboel vraagtekens bij wat deze onderzoeker in zijn rapport heeft genoteerd.
(…)
De auto is gestolen, zeker.
Mr. Van Andel vraagt me of iemand nog de sleutel van de auto heeft gebruikt nadat ik de auto had geparkeerd. Dat is niet het geval. Ik heb de sleutel in mijn jas gelaten die bij de voordeur op de begane grond aan de kapstok hangt.
(…)
Ik heb de auto geparkeerd, vanuit mijn woning gezien, rechts daarvan. Ik weet niet in het hoeveelste parkeervak vanuit mijn woning gerekend. Dat kan het tweede, het derde of het vierde vak zijn. Ik parkeer mijn auto niet op een vaste plek maar moet altijd zoeken in de straat of er een plekje is. Er staan altijd ook andere auto’s geparkeerd in die parkeervakken. Het moet dus zo zijn dat dat ook die avond zo was.
Toen ik ’s avonds op 28 februari 2018 de auto in mijn straat parkeerde was ik alleen. Nogmaals zeg ik dat het opgegeven tijdstip van 22.00 uur een schatting was en dat het ook 23.00 uur kan zijn geweest dat ik de auto parkeerde.
(…)”.
2.4
Zijn echtgenote, [naam 1] , heeft onder verband van de belofte onder meer het volgende verklaard:
“(…)
Woensdag 28 februari 2018 kwam mijn man thuis. We hebben geen klok in de woonkamer, waarop ik zelf kon zien hoe laat dat precies was. Ik weet van hem dat hij omstreeks 22:00 uur thuis kwam. Meestal parkeert hij de auto voor de deur. Ik rij zelf ook in de auto. Niet dat ik weet heeft hij die avond iets over de auto verteld.
De volgende ochtend ging mijn man naar buiten en kwam daarna weer naar binnen en vertelde me dat de auto er niet meer was. Dat had ik nog niet zelf geconstateerd voordat mijn man naar buiten ging. Ik ben zelf naar buiten gegaan en zag dat de auto er niet meer was. (…)
U vraagt me naar de reactie naar mijn man toen hij terug binnen kwam en me vertelde dat de auto er niet meer was. Mijn man reageerde heel geschrokken, boos en toonde emoties. Ik weet dat hij de politie gebeld heeft maar ik weet niet meer of dat direct is gebeurd. Het is immers 2,5 jaar geleden dat dit speelde. Ik weet wel dat hij diezelfde dag, dus 1 maart 2018, de politie heeft gebeld. Ik weet nu niet meer of hij ook bij de politie is langs geweest of dat hij ze alleen telefonisch heeft gesproken. Volgens mij heeft mijn man diezelfde dag de verzekering gebeld. Die verzekering is Allianz.
Nadat mijn man op 28 februari 2018 thuis kwam heb ik niet meer gereden met de auto. Ik weet zeker dat mijn man de auto niet meer heeft uitgeleend die dag.
Wij hebben van de auto één sleutel. Ik weet niet waarom er maar één sleutel was.
(…)
Mijn schoonbroer en de buurman hebben de auto die avond van de 28ste zien staan. Ik heb alleen mijn schoonbroer daarover gesproken. Die schoonbroer is [naam 3] .
Ik heb het hem zelf gevraagd. Ik zou niet meer weten nu of ik mijn schoonbroer heb gevraagd hoe laat hij de auto nog had gezien. De buurman heb ik niet specifiek gesproken. Ik weet via mijn man die hem wel heeft gesproken dat de buurman de auto die avond nog heeft zien staan.
Mijn man heeft met mij gesproken over het onderzoek dat namens Allianz is uitgevoerd aan de sleutel van de auto. Ik kan zeggen dat er met de auto niet meer is gereden nadat mijn man op de 28ste bij de woning had geparkeerd. U vraagt me of ik er een verklaring voor heb dat de onderzoeker in zijn rapport heeft opgenomen dat bij het uitlezen van de sleutel er een signaal vanuit de auto kon worden geregistreerd. Het kan zijn dat ons zoontje vanuit de woning aan de knoppen van de afstandsbediening van de auto heeft gezeten. Ons zoontje was volgens mij toen 2 jaar oud. Hij loopt dan rond dat tijdstip 22:00 uur nog rond wanneer hij de volgende dag niet naar de peuterspeelzaal gaat. Kinderen van die leeftijd pakken alles.
De sleutel van de auto wordt bewaard in de jaszak van mijn man bij de kapstok bij binnenkomst van de woning.
(…)
Mr. Van Andel vraagt me of de auto volgens mij gestolen is. Ik antwoord daarop: ja.
U vraagt me waarop mijn stellige antwoord is gebaseerd.
Mijn man zat met mij thuis en wij hadden de sleutel van de auto dus is de auto gestolen.
(…)
Op 1 maart 2018 waren mijn man en ik samen thuis.”
2.5
[naam 2] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
“Ik ken de heer [eiser] omdat hij mijn buurman is van 2 huizen verder.
Ik woon al meer dan 25 jaar in de straat waar [eiser] inmiddels ook al een tijdje woont. Hij woonde daar zeker al op 1 januari 2018. Ik weet dat hij in het bezit was van een BMW.
(…)
Ik weet dat [eiser] aangifte van diefstal van de BMW heeft gedaan. Hij heeft mij dat verteld. Ik kwam hem de volgende dag tegen bij het winkelcentrum toen hij mij vroeg of ik de BMW de avond tevoren nog had zien staan. Hij vertelde mij toen dat de auto weg was. Ik heb hem verteld dat ik de BMW nog heb zien staan rond 12 uur ’s nachts toen ik mijn hondje uitliet. Mijn hondje, een teckel op leeftijd die doof en blind was, moest ik vaak uitlaten en vanwege de ouderdom van het hondje deed ik dan een klein rondje in de straat. Standaard ging ik tussen 23:00 – 00:00 uur met het hondje naar buiten om hem uit te laten.
Ik ben oplettend en ik ben altijd thuis door mijn ziekte. Ik weet wie van de buren en van de mensen uit de straat thuis zijn en van wie welke auto is. Met elkaar letten wij best wel op in de straat wat daar gebeurt. Ik hou de boel ook altijd in de gaten. Dat we met zijn allen goed opletten heeft er ook mee te maken dat buurman [naam 4] die een klusbedrijf heeft, bussen van zijn klusbedrijf in de straat heeft staan die wel eens zijn opengebroken.
De BMW van [eiser] was best wel een opvallende auto in die zin dat de auto modern was. De meeste buren hebben oudere automodellen.
U vraagt mij waar ik de auto geparkeerd heb zien staan toen ik mijn hondje ’s nachts uitliet. Ik leg u dat uit. Als ik met mijn rug tegen mijn huis aan sta woont [eiser] links van mijn huis. De BMW stond aan de rechterkant vanuit mijn huis gezien geparkeerd richting het winkelcentrum, langs de straat aan de huizenkant. We hebben in onze straat geen vaste parkeerplekken. (…)
Om 06:00 uur ben ik weer gaan lopen buiten met mijn hondje en toen was de straat vrijwel leeg. De buurman met de bussen was ook al weg; hij vertrekt meestal rond 05:30 uur. [eiser] heeft mij toen hij mij sprak in het winkelcentrum nog wel gevraagd of ik de BMW die ochtend nog had zien staan. Ik heb hem gezegd dat ik dat niet echt met 100% zekerheid kon zeggen. (…)
(…)”.
2.6
[naam 3] heeft, ten slotte, na aflegging van de belofte onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben de broer van [eiser] . Ik zal hem verder in mijn verklaring [eiser] noemen. Ik heb een tijd lang bij mijn broer [eiser] gewoond aan de [adres] . Ik woonde ook begin 2018 bij [eiser] en mijn schoonzus [naam 1] . Sinds kort ben ik getrouwd en woon nu op mijzelf.
(…)
Toen ik destijds op 1 maart 2018 ’s avonds thuiskwam heb ik van mijn schoonzus [naam 1] als eerste gehoord dat de auto gestolen was. Later toen ook mijn broer thuiskwam heeft hij mij dat ook gezegd.
Voor mijn werk ga ik altijd vroeg de deur uit. Ik ben van de straat wel de eerste die ’s ochtends vertrekt. De auto’s staan in een lange rij langs de straat geparkeerd. Ik ga ’s morgens tussen 04:30 en 04:45 uur de deur uit om naar mijn werk in Woerden te gaan. Ik wil altijd 15 tot 10 minuten voor aanvang van mijn werkzaamheden op het werk aanwezig zijn. Ik ben werkzaam als vrachtwagenchauffeur en heb elke dag andere rijtijden. Wel is het zo dat ik altijd uiterlijk 05:30 uur met mijn werkzaamheden ben gestart.
Ik ben de ochtend van 1 maart 2018 zoals gezegd vroeg naar mijn werk gegaan en liep de deur uit van de Anton Mauvestraat 6 om naar mijn auto te lopen. Ik zag dat de plaats waar ik de avond tevoren de BMW van [eiser] heb zien staan leeg was. U vraagt mij wat ik dacht. Ik antwoord daarop dat het mij opviel dat de BMW van mijn broertje er niet stond en dat ik dacht dat hij wel vroeg de deur zal zijn uitgegaan. Zoals gezegd ben ik wel de eerste van onze straat die ’s ochtends vroeg naar het werk vertrekt. Het was nog druk in de straat met geparkeerde auto’s. Zoals gezegd was het vak waar ik de BMW van mijn broer de avond tevoren had zien staan leeg.
Ik heb er verder niet bij stil gestaan en ben doorgelopen naar mijn auto die verderop in de straat geparkeerd stond, een stukje verder dan waar ik de avond tevoren de BMW geparkeerd had zien staan, om naar mijn werk te gaan met mijn auto.
In onze straat stonden in die tijd 2 leuke auto’s. Een daarvan was de BMW van mijn broer en verder stond er een leuke sportieve VW Golf, weliswaar met schade maar zo had een van de buren hem gekocht om vervolgens op te knappen. Omdat ik zelf autoliefhebber ben vielen leuke auto’s mij op.
U vraagt mij of ik de BMW van [eiser] de avond tevoren geparkeerd heb zien staan. Ik antwoord daarop bevestigend en vertel u het volgende. Mijn moeder woont op enkele minuten lopen, minder dan 5 minuten, van de [adres] Ik ben ‘s avonds bij haar langsgegaan en heb het laat gemaakt. Mijn vader was op 14 december 2017 overleden en mijn moeder was alleen en ik wilde haar zoveel mogelijk steunen. U vraagt mij hoe laat ik het heb gemaakt. Volgens mij was het zo’n 22:30 – 23:00 uur dat ik naar huis ben gaan lopen. Dat is voor mij laat omdat ik de volgende dag vroeg aan het werk moest. Toen ik vanaf mijn moeder naar huis liep heb ik de BMW van [eiser] geparkeerd zien staan op de plek halverwege de straat waar ik hem de volgende ochtend vroeg niet meer zag. U vraagt mij die plek nog wat preciezer te omschrijven. De auto’s kun je in de straat in een lange rij parkeren. Er zijn veel auto’s en er is niet veel parkeergelegenheid. De buurman is timmerman en heeft busjes in de straat staan van zijn bedrijf. Diens zoon heeft een klusbedrijf en heeft ook een bus in de straat staan. De BMW van [eiser] stond die avond midden in de straat, vanuit het huis lopend rechtsaf een paar auto’s verderop, want dan zit je al midden in de straat.
(…)”.
2.7
Van belang is allereerst om op te merken dat aan de getuigenverklaring van [eiser] beperkte bewijskracht toekomt nu hij partijgetuige is. Artikel 164 lid 2 Rv bepaalt immers dat de verklaring van een partij omtrent door haar te bewijzen geen bewijs in haar voordeel kan opleveren tenzij deze verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [naam 1] , nu zij, de echtgenote van [eiser] , als direct belanghebbende moet worden aangemerkt. Aan de verklaring van de de broer van [eiser] , [naam 3] , en die van [naam 2] komt in beginsel (wel) volledige bewijskracht toe.
2.8
Meer inhoudelijk stelt de kantonrechter vast dat geen van de als getuige gehoorde personen (daadwerkelijk) heeft gezien of heeft gehoord dat de auto in de periode tussen 28 februari 2018 en 1 maart 2018 werd gestolen terwijl ook niet in geschil is dat daar waar [eiser] volgens zijn verklaring de auto op de avond van 28 februari 2018 zou hebben geparkeerd en achtergelaten, geen braaksporen (zoals glasscherven) zijn aangetroffen. Ook [naam 2] , die volgens zijn getuigenverklaring ‘ook altijd de boel goed in de gaten houdt’, heeft niet verklaard iets te hebben meegekregen van een omstandigheid die wijst op diefstal van de onderhavige auto die volgens [eiser] die avond/nacht heeft plaatsgevonden.
2.9
Uit het op 1 maart 2018 opgemaakte proces-verbaal van aangifte (productie 4 bij dagvaarding) blijkt dat [eiser] toen, op het moment dat de door hem gestelde diefstal enkele uren daarvoor door hem was ontdekt, heeft verklaard dat hij de auto de avond ervoor om 22.00 uur geparkeerd heeft zien staan in een parkeervak nabij zijn woning. Dat heeft hij ook schriftelijk verklaard in het door hem op 9 maart 2018 ondertekende vragenformulier (productie 1 van Allianz) en dat tijdstip heeft nog eens bij gelegenheid van het kort daarna, op 3 april 2018, door een medewerker van het Team Speciale Zaken (‘TSZ’) van Allianz aan hem afgelegde bezoek bevestigd (productie 5 bij dagvaarding). Volgens zijn (recente) getuigenverklaring heeft hij bij dat bezoek dit tijdstip toen geschat en ‘kan het ook 23.00 uur zijn geweest’, maar dat komt de kantonrechter weinig geloofwaardig voor, dit nu in beginsel meer waarde mag worden gehecht aan de verklaring die hij een kleine twee jaar eerder, op de dag van de ontdekking van de gestelde diefstal, tegenover de verbalisant heeft afgelegd en ook aan zijn schriftelijke verklaring van 9 maart 2018, terwijl zijn echtgenote [naam 1] bovendien als getuige heeft verklaard dat zij van [eiser] zelve heeft begrepen dat hij de avond van 28 februari 2018 omstreeks 22.00 uur thuiskwam. Bovendien heeft hij geen enkele verklaring, laat staan onderbouwing, gegeven voor zijn nu ingenomen standpunt dat het, anders dan hij eerder verklaard had, ‘ook 23.00 uur kan zijn geweest’, terwijl dat hier toch op zijn weg had gelegen.
2.1
Het voorgaande is van belang omdat uit het in opdracht van Allianz door Koenders Identificatie Techniek uitgevoerde onderzoek naar de (enige) door [eiser] aan Allianz afgegeven autosleutel (productie 2 van Allianz) volgt dat op 1 maart 2018 nog een update vanuit de auto naar de sleutel is geregistreerd, dat deze sleutel na 28 februari 2018 23.00 uur nog in het voertuig is gebruikt (en dus niet veroorzaakt kan zijn doordat het tweejarig kind van [eiser] destijds de sleutel in de woning zou hebben bediend) en dat met de auto nog een afstand van zes kilometer is gereden (zie r.o. 5.5 van het vonnis van 6 december 2019). Die bevindingen zijn bepaald niet te rijmen met de door [eiser] aan Allianz geschetste feitelijke toedracht, inhoudende dat hij de auto op 28 februari 2018 te 22.00 uur geparkeerd heeft (zien staan) en daarna niet meer heeft gebruikt, om er de volgende ochtend achter te komen dat deze was gestolen, terwijl de enige sleutel daarvan al die tijd in zijn bezit (althans in zijn woning) is geweest. Een en ander wijst er veel meer op dat de autosleutel na 22.00 uur op 28 februari 2018, nadat hij de auto had geparkeerd, door [eiser] zelf of met zijn instemming dan wel medeweten is gebruikt om de auto te verplaatsen.
2.11
Weliswaar staan hiertegenover de verklaringen van [naam 3] en [naam 2] , volgens welke de auto op 28 februari 2018 om (circa) 23.00 uur respectievelijk middernacht nog geparkeerd zou hebben gestaan, maar dat is hier naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om voormeld technisch bewijs te ontzenuwen, waarbij ook meegewogen heeft dat die verklaringen eerst (bijna) twee jaar na dato zijn afgelegd.
2.12
Een en ander leidt de kantonrechter tot de slotsom dat [eiser] het van hem verlangde bewijs niet heeft geleverd. Daarom is niet komen vast te staan dat de gestelde diefstal in de periode tussen 28 februari 2018 en 1 maart 2018 heeft plaatsgevonden, of, in andere woorden, dat zich toen een verzekerd evenement (autodiefstal) heeft voorgedaan. Het andersluidende standpunt van [eiser] wordt derhalve als onbewezen verworpen.
2.13
Daarmee is de grondslag aan het door hem jegens Allianz gevorderde bedrag komen te ontvallen, terwijl niet in geschil is dat Allianz ter uitvoering van het (nadien als ingetrokken aangemerkt) verstekvonnis (zie 1.2 van het vonnis van 6 december 2019) de door haar gedane registraties van [eiser] in het IVR (het Intern Verwijzingsregister) en het Incidentenregister al ongedaan heeft gemaakt. Zijn vorderingen worden dan ook afgewezen.
in reconventie
2.14
Gezien de uitkomst van de procedure in conventie is aan de voorwaarde waaronder Allianz haar tegenvorderingen heeft ingesteld (te weten dat in conventie geoordeeld zou worden dat Allianz niet gehouden is dekking te verlenen omdat niet gebleken is dat zich een verzekerd evenement heeft voorgedaan) voldaan. Met die uitkomst is ook gegeven dat [eiser] gehouden is het door hem op basis van het eerder gewezen maar vervolgens met instemming van beide partijen als ingetrokken beschouwd verstekvonnis (zie hiervoor) van Allianz ontvangen bedrag van € 13.759,06 uit hoofde van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) te restitueren. De daartoe strekkende vordering is dan ook toewijsbaar.
2.15
Met betrekking tot de door Allianz gevorderde bepaling dat zij [eiser] opnieuw in haar interne registers, te weten het Intern Verwijzingsregister en het Incidentenregister, mag registreren, wordt vooropgesteld dat het oordeel in conventie de conclusie wettigt dat [eiser] Allianz in het kader van de door hem bij haar neergelegde verzekeringsclaim in meer dan onbetekenende mate niet juist en volledig heeft geïnformeerd door -kort gezegd- bij Allianz te melden dat zijn auto is gestolen en haar te verzoeken zijn schade te vergoeden terwijl van de gegrondheid van die claim na technisch onderzoek en bewijslevering niet is gebleken. Dat rechtvaardigt het oordeel dat [eiser] jegens Allianz in de op grond van artikel 7:941 lid 2 BW op hem rustende inlichtingenplicht tekortgeschoten is.
2.16
Allianz heeft voor wat betreft de door haar voorgestane registratie van [eiser] in het Intern Verwijzingsregister onweersproken gesteld en toegelicht dat de rechtmatigheid van registraties in dit register (nog, gezien de datum van de gestelde diefstal) moet worden beoordeeld aan de hand van de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen, dat deze gedragscode door de (thans) Autoriteit Persoonsgegevens is getoetst en beoordeeld is als een juiste uitwerking van (thans) de Algemene Verordening Gegevensbescherming, dat het doel van deze interne registratie, namelijk het voorkomen dat Allianz nogmaals een verzekering met [eiser] aangaat, ziet op zowel het waarborgen van de veiligheid en kwaliteit van de financiële sector als op het beoordelen en accepteren van de cliënt, dat er voor Allianz geen andere (efficiënte en effectieve) manier dan deze interne registratie is om deze doelen te bereiken en dat uit de toelichting bij de gedragscode blijkt dat ook geregistreerd mag worden als sprake is van een ‘vermoeden’ dat een bepaald persoon betrokken is bij een vorm van fraude, waarvan hier volgens haar sprake is. Deze interne registratie voldoet bovendien, aldus Allianz, aan de eis van proportionaliteit: het register staat slechts open voor die medewerkers van Allianz die volgens haar afdeling Veiligheidszaken aan dat register mogen toetsen terwijl een interne registratie [eiser] ook niet belemmert bij het afsluiten van een verzekering, nu hij zich eenvoudig kan wenden tot iedere andere verzekeraar. Allianz betwist dan ook dat [eiser] door zijn registratie in het Intern Verwijzingsregister onevenredig in zijn belangen wordt geraakt.
2.17
Tegen de achtergrond van dit toetsingskader bezien overweegt de kantonrechter dat in dit geval, gezien de hiervoor besproken uitkomst van de procedure in conventie, niet gezegd kan worden dat Allianz een gerechtvaardigd belang ontbeert om [eiser] in haar Intern Verwijzingsregister op te nemen terwijl [eiser] ook geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot de conclusie nopen dat zijn belang niet in dat register te worden opgenomen hier zwaarder weegt dan het belang van Allianz hem daarin wel te registreren. De door hem ter zake aangevoerde omstandigheid dat hij daardoor geen verzekering meer bij Allianz of haar dochtermaatschappijen zal kunnen afsluiten, is daarvoor ontoereikend.
2.18
Met betrekking tot de door Allianz voorts voorgestane registratie van [eiser] in het Incidentenregister heeft zij onbestreden naar voren gebracht en toegelicht dat dit register slechts zeer beperkte externe werking heeft, nu de daarin opgenomen gegevens strikt vertrouwelijk dienen te worden behandeld en in beginsel slechts toegankelijk zijn voor de afdeling Verzekeringszaken van de betrokken verzekeraar. De rechtmatigheid van opnames in dit register wordt aan de hand van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen beoordeeld terwijl dit register wordt beheerd door het Team Speciale Zaken (TSZ) van Allianz. De verwerking van gegevens in dat protocol heeft (volgens artikel 4.1.1 daarvan) tot doel de veiligheid en integriteit van de financiële sector te waarborgen, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche alsook van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen tot) strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften en op het gebruik van en deelname aan waarschuwingssystemen. Volgens dit protocol kan ook een mogelijk incident opname in dit register rechtvaardigen, zodat ook het bij een verzekeraar bestaan van een redelijk vermoeden van een incident voldoende is voor een registratie in dit register. Nu [eiser] , aldus nog steeds Allianz, een onware opgave heeft gedaan van de diefstal(schade), nu de door hem afgelegde verklaringen niet (allemaal) juist zijn, heeft hij op hem rustende inlichtingenplicht geschonden en is zijn registratie in dit register gerechtvaardigd. Die voldoet volgens haar ook aan de eisen van proportionaliteit, nu de registratie is gemaximeerd tot acht jaar.
2.19
Gegeven dit toetsingskader kan, gelet op de hiervoor onder 2.15 getrokken conclusie, niet gezegd worden dat Allianz geen recht of belang heeft bij registratie van [eiser] in het Incidentenregister, terwijl hij ook geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat zijn belang daarin niet te worden opgenomen hier zwaarder zou moeten wegen dan dat van Allianz hem daarin wel te registreren. Ook hier geldt dat de door hem ter zake aangevoerde omstandigheid dat hij daardoor geen verzekering meer bij Allianz of haar dochtermaatschappijen zal kunnen afsluiten, daarvoor ontoereikend is.
2.2
Hierna zal dan ook worden bepaald dat het Allianz is toegestaan [eiser] (opnieuw) in het Intern Verwijzingsregister alsook in het Incidentenregister te registreren.
2.21
Derhalve resteert te beoordelen de door Allianz jegens [eiser] ingestelde vordering strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 466,94 (inclusief btw) met betrekking tot de door haar gemaakte kosten van het door haar ingeschakelde Koenders Identificatie Techniek (zie onder 2.10 hiervoor) voor het onderzoeken van de autosleutel, waartoe Allianz heeft gewezen op de door haar als productie 9 overgelegde factuur van 13 juli 2018, gericht aan Allianz Nederland Schadeverzekering N.V.
2.21
Dienaangaande wordt herhaald (zie immers 2.15) dat het oordeel in conventie de conclusie wettigt dat [eiser] Allianz in het kader van de door hem bij haar neergelegde verzekeringsclaim in meer dan onbetekenende mate niet juist en volledig heeft geïnformeerd door -kort gezegd- bij Allianz te melden dat zijn auto is gestolen en haar te verzoeken zijn schade te vergoeden terwijl van de gegrondheid van die claim na technisch onderzoek en bewijslevering niet is gebleken, en dat dit de conclusie rechtvaardigt dat [eiser] jegens Allianz in de op grond van artikel 7:941 lid 2 BW op hem rustende inlichtingenplicht tekortgeschoten is. Hij is daarom op de voet van artikel 6:74 BW gehouden haar de als gevolg daarvan ontstane schade te vergoeden. Daaronder vallen kosten als hier door Allianz gevorderd, nu deze naar het oordeel van de kantonrechter kwalificeren als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
2.22
[eiser] heeft ter zake bij conclusie van antwoord in reconventie aangevoerd dat hij de ter zake in rekening gebrachte btw (sowieso) niet verschuldigd is omdat Allianz die kan verrekenen en de btw voor haar daarom geen schade vormt en bij conclusie van dupliek in reconventie dat de nota niet aan Allianz maar aan ‘Allianz Nederland Schadeverzekeringen N.V.’, niet zijnde (deze) Allianz, is gericht alsook dat uit het overgelegde betaalbewijs ook bepaald niet blijkt dat zij deze nota heeft voldaan.
2.23
Met betrekking tot die btw heeft Allianz vervolgens als productie 12 een ‘printscreen’ van de website van de belastingdienst in het geding gebracht, waaruit, bij het onderdeel ‘Vrijstelling voor verzekeringen en diensten voor tussenpersonen’, blijkt dat, zoals hier aan de orde, schade-expertisediensten met btw worden belast. In reactie hierop heeft [eiser] weliswaar aangevoerd dat Allianz hier geen tussenpersoon is, maar dat is ontoereikend om te kunnen concluderen dat btw over schade-expertisediensten voor haar wel verrekenbaar zou zijn en daarom voor haar geen schadepost zou vormen. Dit verweer van [eiser] wordt daarom verworpen.
2.24
Hetzelfde geldt voor zijn verweer dat -kort gezegd- de nota niet aan (deze) Allianz is gericht en dat uit het betaalbewijs ook niet blijkt dat (juist) zij deze heeft betaald. Daartoe overweegt de kantonrechter enerzijds dat zij dit verweer als tardief aanmerkt nu het pas bij conclusie van dupliek in reconventie te berde is gebracht terwijl de nota en het betaalbewijs reeds (als productie 9) bij conclusie van eis in reconventie werden overgelegd. Niet in te zien valt dan ook waarom [eiser] dit verweer niet direct al bij conclusie van antwoord in reconventie had kunnen voeren. Anderzijds is tussen partijen niet in geschil dat het (deze) Allianz is geweest die de diensten van Koenders Identificatie Techniek heeft ingeschakeld, zij derhalve als contractueel opdrachtgever heeft te gelden en op haar dus ook contractueel de verplichting tot betaling van de door deze deskundige geleverde diensten rustte. Ook als juist is dat de nota uiteindelijk (al dan niet om administratieve redenen) aan een ander dan Allianz, maar wel aan de kennelijk aan haar gelieerde onderneming ‘Allianz Nederland Schadeverzekeringen N.V.’, is gezonden en mogelijkerwijs ook door een ander dan (deze) Allianz is betaald, dan betekent dat nog niet dat Allianz deze schade, bestaande uit de kosten van de door haar aangezochte diensten van Koenders Identificatie Techniek, niet in haar eigen vermogen heeft geleden. De kantonrechter heeft in de gegeven omstandigheden geen (enkele) aanleiding om aan te nemen dat deze kosten, ook gezien artikel 6:30 lid 1 BW, (uiteindelijk) niet ten laste van (deze) Allianz zijn gekomen, terwijl zij hier ook geen termen aanwezig acht om deze procedure aan te houden om Allianz de gelegenheid te bieden een nadere toelichting ter zake te verstrekken, met name niet nu [eiser] (zie hiervoor) dit verweer eerst bij zijn laatste conclusie heeft gevoerd terwijl hij dat ook eerder had gekund en uit het oogpunt van een goede procesorde ook had behoren te doen.
2.25
Een en ander leidt tot de slotsom dat het ter zake door Allianz gevorderde bedrag, dat overigens niet is bestreden en de kantonrechter ook niet onredelijk of bovenmatig voorkomt, hierna wordt toegewezen.
ten aanzien van de proceskosten
2.26
[eiser] wordt, zowel in conventie als in reconventie, als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Daarbij wordt voor de goede orde opgemerkt dat bij de vaststelling van het aan Allianz in reconventie toe te kennen bedrag aan salaris voor haar gemachtigde is rekening gehouden met de omstandigheid dat de tegenvorderingen zijn voortgevloeid uit het verweer in conventie.
2.27
De door Allianz apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
2.28
Ook de door Allianz over de proceskosten en de nakosten gevorderde wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) is toewijsbaar.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
- wijst het door [eiser] gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Allianz vastgesteld op € 1.119,- aan salaris voor haar gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
in reconventie
- veroordeelt [eiser] tot betaling aan Allianz van een bedrag van € 14.266,- (zijnde de som van € 13.759,06 en € 466,94);
- bepaalt dat het Allianz is toegestaan [eiser] (opnieuw) te registreren in het Intern Verwijzingsregister en in het Incidentenregister;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Allianz vastgesteld op € 373,- aan salaris voor haar gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW daarover vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
- bepaalt dat indien [eiser] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, hij Allianz een bedrag van € 124,- aan nasalaris is verschuldigd. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [eiser] Allianz de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654