ECLI:NL:RBROT:2021:6757

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
10/961586-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerking en productie van MDMA in een schuur te Maartensdijk

Op 12 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 37-jarige man uit Uithoorn, die samen met een mededader een grote hoeveelheid MDMA, tabletteermachines en grondstoffen voor de productie van XTC-pillen in een schuur te Maartensdijk aanwezig had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van zes maanden betrokken was bij het vervaardigen van MDMA-pillen, maar heeft hem vrijgesproken van de productie van MDMA zelf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van MDMA, aangezien het maken van tabletten van reeds vervaardigde MDMA niet gelijkstaat aan het vervaardigen van MDMA. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de noodzaak om de productie en verwerking van synthetische harddrugs krachtig te bestrijden, gezien de ernstige gezondheidsrisico's en de impact op de samenleving. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank besloot geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/961586-20
Datum uitspraak: 12 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ter zitting door de verdachte opgegeven adres,
[adres verdachte]
raadsman mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Z. Trokic heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Vrijspraak

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 4
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 3
4.2.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte samen met zijn medeverdachte voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het vervaardigen van MDMA.
4.2.2
Beoordeling
De rechtbank acht, zoals door de raadsman bepleit, niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor de vervaardiging van MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Het maken van tabletten van (de reeds vervaardigde stof) MDMA, is immers geen vervaardigen van MDMA.
4.2.3
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder feit 3 tenlastegelegde.

5..Bewijswaardering

5.1.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 1 dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken ten aanzien van het bereiden van MDMA.
5.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 28 juli 2020 is opsporingsonderzoek [naam onderzoek 1] gestart. Aanleiding van dit onderzoek was informatie uit het onderzoek [naam onderzoek 2], dat zich richtte op personen die op het darkweb onder “[naam]’ verdovende middelen aanboden. Uit deze informatie bleek dat de medeverdachte [naam medeverdachte] zich in een schuur aan de [adres] bezig zou houden met de productie of bewerking van verdovende middelen van lijst I van de Opiumwet. Tijdens observaties in onderzoek [naam onderzoek 1] is de medeverdachte inderdaad op het perceel aan de Achterweteringseweg gezien en kwam ook de verdachte in beeld. Op 24 september 2020 zijn beide verdachten in de bewuste schuur te [plaatsnaam] aangehouden te midden van een aanzienlijke hoeveelheid kristallen, pillen en poeders en een aantal tabletteermachines.
Eveneens uit het onderzoek [naam onderzoek 2] is informatie afkomstig die ziet op verschillende enchrochatgesprekken die zijn gevoerd door gebruikers met de namen ‘[gebruikersnaam 1]’ en ‘[gebruikersnaam 2]’. In deze gesprekken gaat het veelal over het ‘slaan’ van ‘pirkies’, over hoeveelheden, kleuren, mengverhoudingen, stempels en logo’s. Daarnaast worden er in deze gesprekken veel foto’s gestuurd van pillen in verschillende kleuren en met verschillende opdrukken van bekende logo’s. Van de in de schuur in [plaatsnaam] aangetroffen pillen, poeders en kristallen is een zeer grote hoeveelheid monsters door het NFI getest, waaruit volgde dat al deze stoffen MDMA bevatten. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij onder de naam ‘[gebruikersnaam 2]’ deelnam aan deze gesprekken en dat de gesprekken gingen over het maken (het slaan) van XTC-pillen.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij ‘er in is gerold’, waarbij hij begon als klusjesman, en steeds meer verwikkeld raakte in het vervaardigen van genoemde pillen. Al met al is de verdachte hier naar eigen zeggen ongeveer zes maanden bij betrokken geweest.
Op basis van de inhoud van de enchrochatgesprekken, de NFI-rapportages en de verklaring van de verdachte ter zitting komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte gedurende de gehele onder feit 1 ten laste gelegde periode samen met [naam medeverdachte] bezig is geweest met het bewerken en verwerken van MDMA door hiervan XTC-tabletten te maken. Van bereiden van MDMA is geen sprake geweest. Dat onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank, zoals door de raadsman ook bepleit, niet bewezen.
Daarnaast heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte een grote hoeveelheid materiaal bevattende MDMA aanwezig heeft gehad. Het aantal geteste en gewogen kilo’s telt op tot een totaal van ongeveer 23 kilogram van een materiaal bevattende MDMA.
5.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht feit 1 en 2 bewezen zoals onder 5.2 weergegeven.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij in de periode van 19 maart 2020 tot en met 24 september 2020 te [plaatsnaam], gemeente de Bilt, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft bewerkten verwerktgrote hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 24 september 2020 te [plaatsnaam], gemeente de Bilt tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 23 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMAeen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1 en 2:
De eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, samen met zijn mededader, een zeer grote hoeveelheid MDMA in een schuur te [plaatsnaam] aanwezig gehad. In deze schuur hebben zij in een periode van zes maanden grote hoeveelheden MDMA getabletteerd en zijn daarmee een noodzakelijke schakel geweest in het productieproces van MDMA-pillen. Het is niet de ruwe stof, maar het zijn de tabletten die uiteindelijk verhandeld en gebruikt worden.
De productie en verwerking van synthetische harddrugs dienen krachtig bestreden te worden. Het gebruik van harddrugs brengt immers ernstige gezondheidsrisico’s met zich. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van synthetische harddrugs gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door steeds vaker voorkomende dumpingen van vrijkomende afvalstoffen. Voorts gaat de productie en verwerking van (synthetische) harddrugs samen met allerlei ernstige vormen van criminaliteit waar de samenleving als geheel ernstig door wordt geschaad.
Voor een dergelijke deelname aan een zo grootschalige productie en verwerking van harddrugs worden in de regel langdurige gevangenisstraffen opgelegd. De straffen moeten immers voldoende afschrikkende werking hebben ten aanzien van het lucratieve karakter van de productie van synthetische drugs.
Voor het vervaardigen in deze orde van grootte, waarbij ook het voorhanden hebben van dermate veel bij het productieproces benodigde goederen en voorraden onontkoombaar is, acht de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van lange duur in beginsel passend en geboden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 maart 2021. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten zich aan de voorgestelde gedragsinterventie dan wel andere bijzondere voorwaarden te onderwerpen en zal zij daarom geen voorwaardelijk strafdeel opleggen. Indien en zodra de verdachte voor een voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komt, kan het openbaar ministerie bezien of en zo ja welke voorwaarden noodzakelijk zijn.
Naast het feit dat de rechtbank de indruk heeft gekregen dat verdachte en zijn medeverdachte niet de organisatoren of leidinggevenden zijn geweest, maar (vooral) bij de uitvoering betrokken waren, heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarom acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
8.3.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet geen aanleiding de schorsing van het bevel van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

10.. Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van C.A. van den Houwen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2021.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 24 september 2020 te [plaatsnaam], gemeente de Bilt, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, (een) (grote) hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 2 onder B jo. 10 lid 4 Opiumwet jo. 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 24 september 2020 te [plaatsnaam], gemeente de Bilt, en/of Maarsen althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 23 kilogram MDMA, in elk geval (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 2 onder C jo. 10 lid 3 Opiumwet jo. 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 19 maart 2020 tot en met 24 september 2020
te [plaatsnaam], gemeente de Bilt, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen van MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- een schuur/bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres], gemeente de Bilt, gehuurd en/of laten huren en/of verhuurd en/of ter beschikking gesteld en/of ter beschikking laten stellen en/of
- aanpassingen/verbouwingen aan de schuur/bedrijfsruimte, gelegen aan de [adres], gemeente de Bilt, ten behoeve van de productie van MDMA gemaakt en/of laten maken en/of toegestaan en/of
- een of meerdere (onderdelen van) productieopstelling(en) ten behoeve van de productie van MDMA voorhanden gehad, waaronder: tabletteermachines en/of tabletteerstempels met bijpassende matrijzen en/of mengmachines en/of (cement)mixers en/of speciekuipen en/of weegschalen en/of polijstmachines en/of sealapparaten en/of droogkasten en/of
- ( een) hoeveelhe(i)d(en) (laboratorium)benodigdheden voorhanden gehad, waaronder: maatbekers en/of sealzakken en/of
- ( een) grote hoeveelhe(i)d(en) chemicaliën/grondstoffen/mengstoffen voorhanden gehad, waaronder: gedemineraliseerd water, magnesiumstearaat, kleurstofpoeder en/of FD-cellulose;
(art. 10a lid 1 sub 2 en 3 Opiumwet jo. 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 24 september 2020 te [plaatsnaam], gemeente de Bilt, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool (merk Umarex, model Browning, kaliber 9mm)
en/of
(bijbehorende) munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 19 knalpatronen en/of
- 14 pyrotechnische patronen