ECLI:NL:RBROT:2021:6755

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
ROT 21/468
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beroep op betalingsonmacht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 4 mei 2021. Opposante had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 18 januari 2021, die betrekking had op een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep op 4 mei 2021 niet-ontvankelijk, omdat opposante niet voldeed aan de voorwaarden voor een beroep op betalingsonmacht. Opposante heeft hiertegen verzet aangetekend, maar de rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht was gedaan. Opposante had aangevoerd dat zij niet in staat was het griffierecht te betalen, omdat zij een uitkering ontving op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De rechtbank concludeerde echter dat opposante niet voldeed aan de vereisten voor betalingsonmacht, aangezien haar netto-inkomen hoger was dan de toegestane grens. De rechtbank heeft vastgesteld dat opposante in verzuim was, omdat zij het verschuldigde griffierecht niet had betaald. De rechtbank heeft daarom de eerdere uitspraak bevestigd en het verzet ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/468
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzet van

[naam opposante] , te [plaats] , opposante,

tegen de uitspraak van de rechtbank van 4 mei 2021 in het geding tussen opposante en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam (hierna: verweerder) over het besluit van 18 januari 2021.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 18 januari 2021 tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2021 bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De rechtbank heeft bepaald dat een (nadere) zitting achterwege wordt gelaten.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 4 mei 2021 het beroep van opposante terecht zonder zitting heeft afgedaan, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die ook nog hadden kunnen worden aangevoerd als wel een zitting zou zijn gehouden voordat op het beroep werd beslist, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over die beslissing. Als dat het geval is, dan is het verzet gegrond en komt de uitspraak waartegen het verzet is gericht te vervallen. Het onderzoek wordt dan voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
De uitspraak van 4 mei 2021
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is overwogen dat opposante niet in aanmerking kwam voor een beroep op betalingsonmacht. Opposante is vervolgens gewezen op het betalen van het verschuldigde griffierecht en is daarna schriftelijk aangemaand. Naar het oordeel van de rechtbank kon redelijkerwijs worden geoordeeld dat opposante in verzuim is geweest omdat zij het verschuldigde griffierecht niet heeft betaald. Het beroep is om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
3. Opposante heeft in verzet aangevoerd dat zij niet in staat is om het griffierecht te betalen omdat zij een uitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW).
Het wettelijk kader
4. Uit het bepaalde in artikel 8:41, eerste lid, van de Awb volgt dat door de griffier van de indiener van het beroepschrift griffierecht wordt geheven. Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb bepaalt dat het beroep, indien het verschuldigde bedrag van het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven of gestort, niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
Beoordeling van het verzet
5. De verzetrechter stelt vast dat het beroep op betalingsonmacht is afgewezen omdat zij bij het instellen van het beroep niet voldeed aan de daarvoor gestelde vereisten die golden ten tijde van het instellen van beroep. Om voor een beroep op betalingsonmacht in aanmerking te komen dient het (gezamenlijke) netto-inkomen niet hoger te zijn dan 90% van een maximale bijstandsuitkering (€953,12). Opossante had netto een hoger inkomen, zoals blijkt uit de specificatie van de Sociale verzekeringsbank (€1016,66). Het beroep op betalingsonmacht is schriftelijk afgewezen en aan opposante is op 27 januari 2021 een nota griffierecht verstuurd. Op 25 februari 2021 is een aangetekende herinnering aan opposante verstuurd omdat uit de administratie is gebleken dat het verschuldigde griffierecht nog niet voldaan was. Opposante heeft het verschuldigde griffierecht van € 49,- niet voldaan.
Wat opposante in verzet heeft aangevoerd leidt niet tot twijfel over de vraag of het verzuim verschoonbaar is. Opposante heeft in verzet niet met (nadere) stukken aannemelijk gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor het toekennen van een beroep op betalingsonmacht. De rechtbank heeft daarom in de uitspraak van 4 mei 2021 terecht geoordeeld dat zij het beroep zonder zitting kon afdoen.
6. Om deze reden is het verzet ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 16 juli 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.