9.5Alhoewel verweerder er in de besluitvorming niets over heeft gezegd, heeft de voorzieningenrechter in het rapport deeltijdondernemerschap van 10 december 2020 gezien dat verweerder vraagtekens plaatst bij de vraag of eiser marktconforme prijzen hanteert. Verweerder heeft dit echter niet met stukken onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om aan te nemen dat eiser niet aan deze verplichting zou voldoen.
10. De voorzieningenrechter vindt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zelfstandige activiteiten eisers uitstroomtraject hinderen. Daarnaast heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser in 2019 niet heeft voldaan aan de aan hem opgelegde verplichtingen. In 2020 heeft eiser weliswaar niet voldaan aan de voorwaarde dat hij inkomen moet genereren, maar verweerder had daarbij rekening moeten houden met de coronamaatregelen die op dat moment op eiser van toepassing waren.
De voorzieningenrechter komt daarom tot de conclusie dat verweerders besluit om eisers activiteiten als ‘ongewenst’ aan te merken, niet in overeenstemming is met het door verweerder gevoerde beleid.
Wat betekent dit voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening?
11. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het besluit van 4 juni 2021. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 4 juni 2021 in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. De uitkomst van de bezwaarprocedure is namelijk afhankelijk van wat er in het uitstroomtraject staat. Uit het dossier blijkt dat verweerder van plan is om het uitstroomtraject aan te passen. Dit betekent dat het voor de voorzieningenrechter niet mogelijk is om het geschil op dit moment finaal af te doen. Daarnaast is het niet duidelijk of verweerder inderdaad nog van plan is om het uitstroomtraject aan te passen en hoe lang dat zou gaan duren. Daarom is het toepassen van een bestuurlijke lus geen efficiënte manier om deze zaak af te doen.
Verweerder moet daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van acht weken. Omdat het beroep gegrond is en verweerder wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, bestaat er aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. Dit omdat volgens het beleid van verweerder het uitgangspunt is dat de zelfstandige activiteiten kunnen samengaan met het uitstroomtraject, totdat duidelijk wordt dat deze activiteiten het uitstroomtraject hinderen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorziening dat de activiteiten van verzoeker op de markt als ‘gewenst’ moeten worden beschouwd, tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter ziet daarbij aanleiding om voor de voorwaarden van het deeltijdondernemerschap aan te sluiten bij het (vaststaande) besluit van verweerder van 20 april 2016 waarin verweerder aan eiser toestemming gaf voor deeltijdondernemerschap voor de periode van 20 april 2016 tot en met 19 april 2017. Dit betekent kort gezegd dat personeelskosten en kosten van bedrijfsleningen niet worden geaccepteerd, en dat er voor vervoerskosten, huisvestingskosten en kosten van verkoopbevordering een kostenbeperking geldt.
Griffierecht en proceskosten
12. Omdat het beroep gegrond is en een voorlopige voorziening wordt getroffen, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening vergoeden.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die vergoeding ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.244,-.