ECLI:NL:RBROT:2021:6729

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
C/10/617166 / FT EA 21/521 en C/10/617169 / FT EA 21/523 C/10/617167 / FT EA 21/522 en C/10/617170 / FT EA 21/524
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing moratorium en niet-ontvankelijkheid WSNP-verzoek in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoekers een moratorium vroegen op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoekers, die in financiële problemen verkeerden, hadden op 20 april 2021 verzoekschriften ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank had eerder op 21 april 2021 de behandeling van deze verzoekschriften bepaald op 3 mei 2021. Tijdens de zitting op 3 mei 2021 zijn de verzoekers, hun advocaat en een gevolmachtigde van de verweerster verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers de huur voor de maanden april en mei 2021 hadden betaald en dat verzoeker recht had op een Ziektewetuitkering. Dit bood voldoende inkomen om de lopende huur te voldoen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien er een ontruiming was aangekondigd. De rechtbank weegt de belangen van verzoekers, die in de huurwoning willen blijven, tegen die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoekers zwaarder weegt, maar heeft ook benadrukt dat verzoekers hulp mijdend gedrag vertonen. De verzochte voorziening is toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Daarnaast heeft de rechtbank verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 11 mei 2021
[naam 1] en [naam 2],
[adres]
[woonplaats]
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 20 april 2021, met verzoekschriften ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), verzoekschriften ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 21 april 2021 heeft de rechtbank de behandeling van de verzoekschriften bepaald op 3 mei 2021.
Ter zitting van 3 mei 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • de heer mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij de stichting Stichting Trivire, gevestigd te Dordrecht (hierna: verweerster).
  • mevrouw [naam 4] , namens Gerechtsdeurwaarder en Incasso’s, gevestigd te Dordrecht (hierna: gevolmachtigde).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 februari 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Uit de stukken en hetgeen verhandeld is ter zitting blijkt dat verzoekers de verschuldigde huur van de maanden april en mei 2021 hebben betaald. De advocaat heeft ter zitting stukken overlegd waaruit blijkt dat verzoeker per 1 april 2021 recht heeft op een Ziektewetuitkering vanuit het UWV. Daarmee is er voldoende inkomen beschikbaar om de lopende huurpenningen te voldoen. Voorts heeft de advocaat aangegeven dat de huur van maart 2020 niet is voldaan omdat het beschermingsbewind pas op 1 februari 2021 is ingesteld en het gemiddeld zes weken duurt voordat het beschermingsbewind is geïnstalleerd en de situatie van verzoekers enigszins is gestabiliseerd.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat het geld wat hij heeft ontvangen van zijn vorige werkgever, zijnde een bedrag van € 1.200,-, is besteed aan de aanvraag van het beschermingsbewind. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij niet in staat is om te werken vanwege gezondheidsproblemen. Zij is in afwachting van een operatie. Verzoeker heeft voorts verklaard dat verzoekster wel staat ingeschreven als werkzoekende.

3.Het verweer

Ter zitting heeft de gevolmachtigde van verweerster aangegeven dat in juli 2020 ook een ontruiming is aangezegd. Deze ontruiming is afgewend. Er zijn destijds meerdere hulpverleners ingeschakeld (waaronder het wijkteam) om verzoekers te helpen maar deze hulp heeft niet geleid tot het voldoen van de huur. Verzoekers zijn hulp mijdend. Daarnaast heeft de gevolmachtigde aangegeven dat zij in de periode van juli 2020 tot februari 2021, niets heeft vernomen van verzoekers. Wel heeft de gevolmachtigde achterhaald dat er inkomen was in de vorm van vervroegde pensioenuitkeringen en dat verzoeker een som geld heeft meegekregen van zijn werkgever. Hierdoor heeft verzoeker wel de mogelijkheid gehad om de huur te voldoen, aldus de gevolmachtigde.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 13 februari 2020 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 14 april 2021 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 29 april 2021 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat het vonnis van 13 februari 2020 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker ontvangt sinds 1 april 2021 een Ziektewetuitkering en verzoekers zijn sinds 1 februari 2021 onder beschermingsbewind gesteld. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank is wel van oordeel dat het hulp mijdend gedrag dat verzoekers vertonen zorgelijk is. Indien verzoekers echt uit de schulden willen komen dan zullen zij de aangeboden hulp met beide handen moeten aanpakken en hun volledige inzet en medewerking moeten verlenen aan de (schuld)hulpverleners.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 13 februari 2020 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekers gelegen aan de Bilderdijkstraat 33 te Zwijndrecht, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlener die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2021.