In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoekers een moratorium vroegen op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoekers, die in financiële problemen verkeerden, hadden op 20 april 2021 verzoekschriften ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank had eerder op 21 april 2021 de behandeling van deze verzoekschriften bepaald op 3 mei 2021. Tijdens de zitting op 3 mei 2021 zijn de verzoekers, hun advocaat en een gevolmachtigde van de verweerster verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers de huur voor de maanden april en mei 2021 hadden betaald en dat verzoeker recht had op een Ziektewetuitkering. Dit bood voldoende inkomen om de lopende huur te voldoen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien er een ontruiming was aangekondigd. De rechtbank weegt de belangen van verzoekers, die in de huurwoning willen blijven, tegen die van de verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoekers zwaarder weegt, maar heeft ook benadrukt dat verzoekers hulp mijdend gedrag vertonen. De verzochte voorziening is toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Daarnaast heeft de rechtbank verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, met de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier.