ECLI:NL:RBROT:2021:6718

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
10/661040-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en voorhanden hebben van een vuurwapen met vrijspraak voor bedreiging en diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met vijf familieleden openlijk geweld heeft gepleegd tegen een aangever. De aanleiding voor het geweld was een eerder incident waarbij de zoon van de verdachte door de aangever zou zijn gestoken. De verdachte en zijn medeverdachten zijn naar het plein gegaan waar de aangever zich bevond en hebben hem daar meerdere keren geslagen en met een mes verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een significante rol hebben gespeeld in het geweld, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen van bedreiging en diefstal, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 145 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd van 2 jaar, inhoudende een contactverbod met de aangever. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing gedaan van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schadevergoeding van € 34,95. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangever meegewogen in de strafmaat, evenals het feit dat het geweld in een openbare ruimte plaatsvond, wat bijdroeg aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661040-20
Datum uitspraak: 12 mei 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2021, dat op 28 april 2021 is gesloten.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 145 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod ten aanzien van [naam aangever], met 1 week vervangende hechtenis per overtreding, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van de feiten 1 en 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte is weliswaar met de medeverdachten naar het plein aan de Wiekslag gegaan, maar het was de bedoeling met de aangever [naam aangever] (hierna: de aangever) te praten over een voorval dat eerder die dag had plaatsgevonden. De verdachte heeft de aangever daarbij kort vastgehouden, om hem tot rust te manen. De verdachte heeft dan ook geen voldoende wezenlijke en significante bijdrage aan het gepleegde geweld geleverd. Ook is geen sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachten. Subsidiair is aangevoerd dat het gebruik van vuurwapens en een mes niet bewezen kan worden.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 14 maart 2020 omstreeks 19.00 uur met de vijf medeverdachten, allen familieleden, verspreid over twee auto’s naar een plein aan de Wiekslag in Capelle aan den IJssel is gegaan. Daar heeft een confrontatie met de aangever plaatsgevonden. Ook staat vast dat bij de aangever op 15 maart 2020 meerdere zwellingen op zijn hoofd en rode strepen op zijn linkerwang zijn waargenomen.
De rechtbank neemt voor de vraag wat op het plein is gebeurd en welke rol de verdachte en de medeverdachten daarin hebben gespeeld de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1]) van 31 maart 2020 als uitgangspunt. Anders dan zijn latere verklaringen is deze verklaring gedetailleerd, kort na de gebeurtenissen afgelegd en vindt deze steun in overige stukken in het dossier, onder meer in verklaringen van onafhankelijke getuigen, zoals buurtbewoners die vanuit hun woningen het incident hebben gezien en daar zelf niet bij betrokken waren. Een en ander maakt dat de rechtbank deze verklaring als betrouwbaar aanmerkt.
De rechtbank stelt op basis van deze verklaring, in samenhang met de overige bewijsmiddelen, het volgende vast.
Op 14 maart 2020 heeft ‘s middags een confrontatie plaatsgevonden tussen [naam medeverdachte 1] en de aangever. [naam medeverdachte 1] is daarbij, zo verklaart hij, door de aangever gestoken en heeft daaraan lichte verwondingen overgehouden. [naam medeverdachte 1] heeft na dit incident zijn vader, de verdachte, gebeld. De verdachte heeft vervolgens telefonisch contact gehad met de medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2]) en met de medeverdachte [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3]) en is naar zijn woning in Capelle aan den IJssel gereden. [naam medeverdachte 2] heeft de medeverdachte [naam medeverdachte 4] opgehaald en is ook naar Capelle aan den IJssel gekomen, net als [naam medeverdachte 3] en de medeverdachte [naam medeverdachte 5].
De verdachte is, voordat de anderen aankwamen, langs het plein aan de Wiekslag gereden en heeft toen gezien dat daar veel mensen aanwezig waren. [naam medeverdachte 1] en de verdachte hebben vervolgens samen thuis gewacht op de overige familieleden, waarna ze gezamenlijk naar het plein zijn gereden.
Op het plein aangekomen, is iedereen uit de auto’s gestapt. [naam medeverdachte 1] heeft de aangever aangewezen en verklaart dat een van zijn neven heeft gezegd: “
Iedereen ga liggen nu”. Getuigen [naam getuige 1] (hierna: [naam getuige 1]), die op dat moment op het plein aanwezig was en getuige [naam getuige 2] (hierna: [naam getuige 2]), een buurtbewoonster, verklaren dat alle jongens die op het pleintje aanwezig waren, gehurkt bleven zitten.
De verdachte heeft de aangever met een vuist bij zijn kleren vastgepakt. De aangever heeft verklaard dat hij vervolgens door twee of drie mannen op zijn hoofd is geslagen en dat een van de verdachten met een mes een snijdende beweging langs zijn wang heeft gemaakt. De rechtbank acht de verklaring van de aangever op dit punt betrouwbaar, omdat deze wordt bevestigd door getuigenverklaringen. Zo heeft [naam getuige 2] verklaard dat zij zag dat een jongen door ‘drie of vier anderen’ werd geslagen en bevestigen [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 3], een andere buurtbewoonster, dat een van de verdachten een mes bij zich droeg. De verklaring van de aangever wordt op dit punt ook ondersteund door het letsel dat bij hem is geconstateerd, namelijk rode strepen op zijn wang.
Concluderend volgt uit het bovenstaande dat [naam medeverdachte 1] op het plein de aangever heeft aangewezen, waarna de verdachte hem heeft vastgepakt. Een van de verdachten heeft zich dusdanig dreigend opgesteld richting de overige aanwezigen op het plein dat zij zich laag bij de grond hebben gehouden en de aangever niet te hulp zijn geschoten. Twee of drie andere verdachten hebben de aangever geslagen en een van hen is ook met een mes langs zijn wang is gegaan. Dat betekent dat de verdachte en de medeverdachten allen een rol hebben gespeeld in het geweld dat tegen de aangever is gepleegd. Daarbij kan in het midden blijven wie precies welke rol heeft gehad, omdat naar het oordeel van de rechtbank ieder van de genoemde bijdragen voldoende significant en wezenlijk is geweest.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm was het handelen van de verdachte en de medeverdachten gericht op de confrontatie met en geweld tegen de aangever en hieruit volgt dat zij daarop dus opzet hebben gehad.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging tegen de aangever. Omdat niet is komen vast te staan dat daarbij vuurwapens zijn gebruikt, zal de verdachte voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.
Bewijswaardering feit 4
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ook voor dit feit vrijspraak bepleit. De verdachte heeft ontkend dat hij wist dat het vuurwapen zich in zijn woning bevond. Dat zijn DNA op het wapen is aangetroffen, kan worden verklaard door secundaire overdracht via zijn zoon. Beiden wonen immers op hetzelfde adres en hebben frequent en fysiek contact.
Beoordeling
Gelet op een tapgesprek van 19 maart 2020 gaat de rechtbank, net als de officier van justitie, ervan uit dat de verdachte op dat moment interesse heeft in de aankoop van een vuurwapen. Hij zegt tegen een persoon die zich ‘[naam]’ noemt dat hij ‘nog steeds aan het kijken is voor zo’n ding’, maar ‘dat een bro 35 barkies vraagt’. Ook zegt hij dat hij ‘een kleine goeie’ voor ‘max drie’ wil als die ‘nieuw in doos is met alles erop en eraan’. Op 30 maart 2020 is bij een doorzoeking van de woning van de verdachte een vuurwapen aangetroffen in de slaapkamer van zijn zoon.
Vast staat dat op het wapen DNA van de verdachte en zijn zoon is aangetroffen. Het had vervolgens op de weg van de verdachte gelegen om een concrete en verifieerbare verklaring te geven voor die aanwezigheid van zijn DNA. De enkele stelling dat dat mogelijk door middel van secundaire overdracht via zijn zoon op dat wapen terecht kan zijn gekomen, is daarvoor onvoldoende. Een en ander betekent dat de aanwezigheid van het DNA kan worden afgeleid uit de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder voornoemd tapgesprek. De rechtbank komt op grond daarvan tot een bewezenverklaring dat de verdachte samen met zijn zoon [naam medeverdachte 1] dat vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 14 maart 2020 te Capelle aan den IJssel,
op of aan de openbare weg, te weten op/aan de Wiekslag, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam slachtoffer 1], door
- meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen en
- de kleding van voornoemde [naam slachtoffer 1] beet te pakken en
- met een mes in het gezicht van voornoemde [naam slachtoffer 1] te snijden;
4.
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2020 tot en met 30 maart 2020 te Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk Smith & Wesson, type M&P Victory, kaliber .32 S&W, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
4.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

De straf en de maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met vijf familieleden van hem openlijk geweld gepleegd tegen de aangever. Aanleiding hiervoor was een incident, waarbij zijn zoon [naam medeverdachte 1] door de aangever zou zijn gestoken. De verdachte heeft [naam medeverdachte 2] gebeld, waarna [naam medeverdachte 2] zijn neef heeft opgehaald en naar de woning van [naam medeverdachte 1] en de verdachte is gereden. Vrijwel direct daarna zijn ze met zijn allen naar het plein gegaan waar de aangever was en hebben toen flink geweld tegen hem gebruikt. De aangever is vastgepakt, meerdere malen op zijn hoofd geslagen en in zijn wang gesneden met een mes. Als gevolg hiervan heeft meerdere zwellingen op zijn hoofd, een zwelling boven zijn wenkbrauw en oppervlakkige snijverwondingen op zijn wang opgelopen.
De verdachte en zijn mededaders hebben daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Ook als de aangever [naam medeverdachte 1] eerder die dag had gestoken, had daarvan aangifte bij de politie moeten worden gedaan. In plaats daarvan hebben de verdachte
, die bovendien het initiatief daartoe heeft genomen,en zijn mededaders voor eigen rechter gespeeld en zijn zij verhaal gaan halen bij de aangever. Alsof dit niet al voldoende kwalijk is, komt hierbij nog dat dergelijk geweld in de openbare ruimte veel onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. In dit geval zeker, omdat het plaatsvond in het begin van de avond middenin een woonwijk, op een plein waar ook veel andere mensen (met name jongeren) aanwezig waren. Deze andere aanwezigen werden bovendien geïntimideerd om te voorkomen dat zij de aangever te hulp zouden schieten. De rechtbank rekent dit alles de verdachte flink aan.
De verdachte heeft daarnaast samen met zijn minderjarige zoon in zijn woning een vuurwapen voorhanden gehad. Dit vuurwapen lag in de kledingkast van zijn zoon. Tegen wapenbezit dient krachtig te worden opgetreden, gelet op de gevaren die daarvan uit gaan. Wapens worden immers vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving, in het bijzonder omdat de kans bestaat dat een vuurwapen daadwerkelijk zal worden gebruikt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport dat Reclassering Nederland over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 juni 2021. Hoewel er een overwegend positief beeld ten aanzien van het functioneren van de verdachte wordt geschetst, zet de reclassering vraagtekens bij zijn netwerk, oordeelsvorming en mate van impulsiviteit. De indruk bestaat dat hij zich sociaal wenselijk heeft opgesteld. Via de Jeugdbescherming is gezinsgerichte therapie opgestart (MST) en de verdachte lijkt daarbij ook gebaat te zijn. Het opleggen van een toezicht, naast het MST-traject, heeft naar de mening van de reclassering geen meerwaarde. Wel wordt geadviseerd een contactverbod ten aanzien van de aangever op te leggen.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In verhouding tot de medeverdachten is bij de verdachte in strafverzwarende zin meegewogen dat hij het initiatief heeft genomen om de anderen te mobiliseren en met hen verhaal te gaan halen bij de aangever. Het is voorstelbaar dat de voorgeschiedenis met en het incident tussen de aangever en zijn zoon bij de verdachte tot bezorgdheid en emoties heeft geleid. Dit doet echter niets af aan de strafwaardigheid en ernst van zijn keuze om het recht in eigen hand te nemen. Verder is bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het tijdsverloop.
Een en ander afwegend wordt aanleiding gezien om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en het onvoorwaardelijke deel van de straf te beperken tot de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 145 dagen voorwaardelijk, passend en geboden.
De officier van justitie heeft ook een taakstraf geëist. In het tijdsverloop en de context waarin het onder 2 bewezen feit plaatsvond acht de rechtbank dat echter niet passend.
Daarnaast wordt, conform de eis van de officier van justitie, aanleiding gezien aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren op te leggen, inhoudende een contactverbod ten aanzien van de aangever.
Er is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het criterium dat er
ernstigrekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de aangever. Daarom zal de maatregel niet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Niet duidelijk is of de problemen tussen (familie van) aangever en (die van) [naam medeverdachte 1] volledig zijn opgelost. Om die reden acht de rechtbank het wel van belang dat het contactverbod met de aangever, dat eerder ook als schorsingsvoorwaarde is gesteld, van kracht blijft indien hoger beroep wordt ingesteld tegen dit vonnis. Daarom zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis niet worden opgeheven, met dien verstande dat daarbij alleen het contactverbod nog als schorsingsvoorwaarde wordt gesteld. De andere voorwaarden komen per datum vonnis te vervallen.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hij vordert een vergoeding van € 679,95 aan materiële schade, bestaande uit de volgende posten: T-shirt merk Adidas € 34,95, telefoon merk Samsung A10 € 295,- en Adidas jas € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 34,95, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, primair gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, namelijk schade aan zijn T-shirt. Uit de aangifte blijkt dat hij een T-shirt aan had en dat die onder het bloed zat. Er is geen aankoopbedrag van het T-shirt overgelegd, maar het genoemde bedrag van € 34,95 is aannemelijk. De vordering wordt daarom, ondanks de betwisting door de verdachte, in zoverre toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van diefstal van de telefoon van de benadeelde partij en uit het dossier niet blijkt dat de verdachte ten tijde van het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit een jas aan had. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de verdachte het strafbare feit samen met mededaders ([naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 5], [naam medeverdachte 4], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1]) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders (of één of een deel van hen) de benadeelde partij betalen (betaalt) is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 14 maart 2020.
Omdat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 34,95, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 145 (honderdvijfenveertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam aangever], gedurende 2 jaren na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) week, met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 5], [naam medeverdachte 4], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1], des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 34,95 (zegge: vierendertig euro en vijfennegentig eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 34,95(hoofdsom,
zegge: vierendertig euro en vijfennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 34,95 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
1 dag; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
op de openbare weg, te weten de Wiekslag, in ieder geval op een openbare weg,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele
telefoon (merk Samsung, type Galaxy A10), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een of meerdere vuurwapen(s) en/of een of meerdere op (een) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en) heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] heeft/hebben getoond en/of
- ( vervolgens) naar voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] toe is/zijn gelopen en/of voornoemd(e) vuurwapen(s) en/of op (een) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en) op voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of
- ( daarbij) aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] de dreigende woorden heeft/hebben toegevoegd - zakelijk weergegeven - dat voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] op de grond moesten gaan liggen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met voornoemd(e) vuurwapen(s) en/of op (een)
vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en) en/of met gebalde vuist in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl voornoemde [naam slachtoffer 1] op de grond lag en/of
- de haren en/of de kleding van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft/hebben beetgepakt en/of (vervolgens) voornoemde [naam slachtoffer 1] omhoog heeft/hebben getrokken en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft/hebben gesneden, terwijl voornoemde [naam slachtoffer 1] bij zijn haren en/of zijn kleding werd vastgehouden en/of
- op/tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd, waardoor voornoemde [naam slachtoffer 1] op een bankje terecht kwam;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Capelle aan den IJssel,
op of aan de openbare weg, te weten op/aan de Wiekslag, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam slachtoffer 1], door
- meerdere malen, althans eenmaal, met een of meerdere vuurwapen(s) en/of een of meerdere op (een) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en) en/of met gebalde vuist in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen, terwijl voornoemde [naam slachtoffer 1] op de grond lag en/of
- de haren en/of de kleding van voornoemde [naam slachtoffer 1] beet te pakken en/of (vervolgens) voornoemde [naam slachtoffer 1] omhoog te trekken en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht van voornoemde [naam slachtoffer 1] te snijden, terwijl voornoemde [naam slachtoffer 1] bij zijn haren en/of zijn kleding werd vastgehouden en/of
- op/tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 1] te duwen, waardoor voornoemde [naam slachtoffer 1] op een bankje terecht kwam;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een of meerdere vuurwapen(s) en/of een of meerdere op (een) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en) te pakken en/of (vervolgens) aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] te tonen en/of
- ( vervolgens) naar voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] toe te lopen en/of voornoemd(e) vuurwapen(s) en/of op (een) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en) op voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] te richten en/of
- ( daarbij) aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] de dreigende woorden toe te voegen - zakelijk weergegeven - dat voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of voornoemde [naam slachtoffer 2] op de grond moesten gaan liggen, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2020 tot en met 30 maart 2020 te Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een revolver van het merk Smith & Wesson, type M&P Victory, kaliber .32 S&W, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie