ECLI:NL:RBROT:2021:6657

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
C/10/607404 / HA ZA 20-1068
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over nakoming van een nadere overeenkomst tussen vastgoedonderneming en particulier

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een particulier, aangeduid als [naam eiser], en twee besloten vennootschappen, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], over de nakoming van een nadere overeenkomst die betrekking heeft op de sloop van bijgebouwen en de verrekening van een boot. De partijen hebben in februari 2018 een perceel grond gekocht, waarbij een nadere overeenkomst werd gesloten waarin de verantwoordelijkheden voor sloopwerkzaamheden en de verrekening van een boot als tegenprestatie werden vastgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] niet volledig aan hun verplichtingen hebben voldaan, wat heeft geleid tot een vordering van [naam eiser] tot betaling van € 43.582,08. De rechtbank heeft de argumenten van [naam gedaagde 1] over een maximaal bedrag van € 28.000,00 voor de sloopkosten verworpen, omdat dit niet in de oorspronkelijke overeenkomst was opgenomen. De rechtbank heeft [naam gedaagde 1] opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat een maximum was afgesproken. In reconventie heeft [naam eiseres] haar vordering ingetrokken, wat leidde tot een proceskostenveroordeling tegen haar. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door [naam gedaagde 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/607404 / HA ZA 20-1068
Vonnis van 30 juni 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.O. Voogt te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.K.S. Verhoek te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2],
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [naam eiser], [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • het herstelexploot van 28 oktober 2020;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties;
  • de brief 14 januari 2021 van de rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging producties, tot vermeerdering van eis en tot aanvulling van de gronden tevens inhoudende conclusie van antwoord in reconventie van [naam eiser], met producties;
  • de pleitaantekeningen van [naam eiser];
  • de spreekaantekeningen tevens houdende vermindering van eis van [naam gedaagde 1];
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 mei 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[naam eiser] is een particulier. [naam gedaagde 1] is een vastgoedonderneming en de inschrijving in de registers van de Kamer van Koophandel van [naam gedaagde 2] vermeldt als activiteiten “Beleggingsinstellingen met beperkte toetreding” en “Financiële holdings”.
2.2.
[naam eiser] en zijn echtgenote hebben in februari 2018 van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] een perceel grond aan de [adres] (verder het “perceel”) gekocht, met daarop een woning en aanhorigheden. De koopovereenkomst is door [naam eiser] en zijn echtgenote ondertekend op 2 februari 2018 en door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] op 5 februari 2018.
2.3.
Naast de koopovereenkomst hebben [naam eiser], [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] een tweede, door [naam gedaagde 1] opgestelde, overeenkomst (verder de “nadere overeenkomst”) gesloten met, voor zover hier van belang, de navolgende inhoud:
“Betreft: Verrekening
Locatie: [adres]
Hierbij verklaren [naam 2] in de hoedanigheid van [naam gedaagde 1] en [naam 1] in de hoedanig van [naam gedaagde 2] dat zij het volgende voor hun rekening nemen:
- Vergunning en sloopkosten en volgens offerte (zie bijlage)
- Asbest verwijdering
- Asbest rapport
- Schoongrond verklaring
- Landschapsplan
- Bestemmingplan
- Eur. 3.000,- architect kosten ten [behoeve] van ontwerp nieuwbouw
- Geluidsrapport
Het slopen van de bijgebouwen inclusief asbest[-]verwijdering, het asfalt, hekwerken, speeltuin[-]objecten, aanwezig[e] hopen puin zal verwijderd zijn voor passeren definitieve koop[-]akten.
[naam eiser] [verklaart] te leveren als tegen prestatie een Cranchi Aquamarine 31 bw jr 2001 als verrekening”
Deze nadere overeenkomst is, net als de koopovereenkomst, door [naam eiser] ondertekend op 2 februari 2018 en door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] op 5 februari 2018.
2.4.
De in de nadere overeenkomst genoemde (sloop)werkzaamheden zijn gedeeltelijk voor rekening van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] uitgevoerd.
2.5.
Bij brief van 20 april 2020 heeft (de advocaat van) [naam eiser] [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] gesommeerd om binnen twee weken na dagtekening van de brief:
  • door derden in verband met de in de nadere overeenkomst opgenomen werkzaamheden opgemaakte, maar tot dan toe onbetaald gelaten, facturen te voldoen;
  • te bevestigen dat zij de sloop alsnog voor eigen rekening en kosten zullen realiseren, dan wel hun bezwaren kenbaar te maken (indien aanwezig) tegen een bij die brief gevoegde offerte tot sloop door Econsultancy, bij gebreke waarvan [naam eiser] Econsultancy zelf opdracht tot de sloop zal geven op basis van voornoemde offerte, met dien verstande dat de kosten alsdan nog steeds voor rekening van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zullen komen.
2.6.
[naam gedaagde 1] heeft middels haar advocaat bij brief van 8 mei 2020 gereageerd en laten weten geen verdere werkzaamheden te zullen (doen) uitvoeren, noch verdere betalingen te zullen doen. Deze brief bevat daarnaast, voor zover hier van belang, de volgende passage:
“Partijen spraken uiteindelijk inderdaad af dat "inruil" van de boot niet op de koopprijs van de kavel in mindering zou komen, maar inderdaad gebruikt zou kunnen worden om werkzaamheden te betalen, maar uiteraard wel tot aan die waarde van de boot en niet ongelimiteerd (net als dat met de koopprijs van de kavel zou gaan). Ik nam kennis van de bevestiging die u als bijlage 1 heeft toegevoegd. Cliënte vertelde mij echter dat partijen hadden geconstateerd dat deze afspraak niet correct op papier is gekomen en dat er een nieuwe overeenkomst is opgesteld en door partijen getekend met daarin de toevoeging dat de totale kosten van de werkzaamheden de waarde van de boot niet zou overtreffen.”
2.7.
[naam gedaagde 2] heeft niet gereageerd op de brief van 20 april 2020.
2.8.
In een brief van 19 maart 2021 aan [naam eiser], heeft de RDW, voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“U heeft een verzoek ingediend voor de afgifte van een vervangend registratiebewijs voor de [kentekennummer]. Op 08-09-2020 heeft u door middel van een brief aangegeven dat de boot verkocht was en de registratie per direct moest worden beëindigd. In oktober hebben wij een aanvraag gehad van een nieuwe eigenaar. Omdat u had aangegeven in september niet meer in het bezit te zijn van het vaartuig, zijn wij overgegaan tot overschrijving van het registratieteken .[kentekennummer].
Via deze brief laat ik u weten dat deze snelle motorboot op 11-11-2020 is
overgeschreven. Vanaf die datum bent u niet langer geregistreerd als
eigenaar/houder van de snelle motorboot.”

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiser] vordert, na vermeerdering van eis – samengevat – [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 43.582,08 inclusief btw, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[naam eiser] voert daartoe aan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] de nadere overeenkomst maar deels zijn nagekomen. Zij hebben niet alle overeengekomen werkzaamheden uitgevoerd en/of vergoed. Aan de werkzaamheden die [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] volgens de nadere overeenkomst wel hadden moeten vergoeden, maar waarvan zij dat niet hebben gedaan, heeft [naam eiser] zelf een bedrag van € 43.582,08 betaald.
3.3.
[naam gedaagde 1] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in conventie met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten in conventie. [naam gedaagde 1] voert daartoe aan dat partijen zijn overeengekomen dat de door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] te betalen kosten voor de in de nadere overeenkomst genoemde werkzaamheden, maximaal € 28.000,00 zouden bedragen. De waarde van de door [naam eiser] als tegenprestatie te leveren boot was immers € 28.000,00. Eerder was ook gesproken over de mogelijkheid dat [naam eiser] de boot als deelbetaling op het aankoopbedrag van het perceel zou leveren; ook voor een tegenwaarde van € 28.000,00. De afspraak over het maximum van € 28.000,00 is echter niet in de eerste versie van de nadere overeenkomst opgenomen. Partijen hebben daarom naderhand een tweede nadere overeenkomst (verder de “aangepaste nadere overeenkomst”) getekend, waarin deze afspraak wel was opgenomen. In de aangepaste nadere overeenkomst het volgende toegevoegd: “
De totale kosten mogen de waarde van de boot niet overstijgen en dus maximaal € 28.000 incl. BTW bedragen”. De kosten die [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] daadwerkelijk aan de in de nadere overeenkomst genoemde werkzaamheden hebben betaald bedragen al meer dan € 28.000,00, namelijk € 36.262,06.
3.4.
Ook als het maximum van € 28.000,00 niet zou zijn afgesproken, is [naam gedaagde 1] door de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid niet gehouden nog meer te betalen dan zij al heeft gedaan. De waarde van de boot bleek immers geen € 28.000,00 te zijn, maar slechts € 11.000,00. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat [naam gedaagde 1] in de nakoming van de nadere overeenkomst is tekortgeschoten, geldt dat een aantal van de door [naam eiser] opgevoerde posten dateren van voordat [naam gedaagde 1] in gebreke is gesteld. Andere posten vallen niet onder de overeengekomen werkzaamheden. Al deze posten hoeft [naam gedaagde 1] daarom niet te vergoeden, aldus [naam gedaagde 1].
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[naam eiseres] heeft bij conclusie van eis in reconventie van 23 december 2020 gevorderd dat – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam verweerder] wordt veroordeeld tot afgifte van het registratiebewijs van de boot en tot het verrichten van al die handelingen die noodzakelijk zijn om de boot over te schrijven op naam van [naam eiseres], vermeerderd met rente en kosten.
3.7.
[naam verweerder] heeft op 3 mei 2020, ten behoeve van de op 17 mei 2020 te houden mondelinge behandeling, haar conclusie van antwoord in reconventie aan de rechtbank en [naam eiseres] verzonden. In deze conclusie van antwoord in reconventie heeft [naam verweerder] geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in reconventie met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten in reconventie. [naam verweerder] heeft daartoe aangevoerd dat het registratiebewijs wel aan [naam eiseres] is overhandigd en dat bovendien uit de brief van 19 maart 2021 van de RDW blijkt dat de boot al op 11 november 2020 is overgeschreven.
3.8.
In de op 14 mei op voorhand toegezonden spreekaantekeningen heeft [naam eiseres] de vordering in reconventie ingetrokken.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie
Ten aanzien van [naam gedaagde 1]
Inleiding
4.1.
[naam gedaagde 1] heeft gesteld dat was afgesproken dat de kosten voor de werkzaamheden voor [naam gedaagde 1] maximaal € 28.000,00 zouden bedragen en dat dat bedrag al is overschreden. Dat maximum is abusievelijk niet in de nadere overeenkomst vermeldt, en partijen hebben daarom later een nieuwe versie van de nadere overeenkomst (verder de “aangepaste nadere overeenkomst”) ondertekend, waar dat maximum wel in was opgenomen, zo stelt [naam gedaagde 1].
4.2.
[naam eiser] heeft gemotiveerd betwist dat enig maximum is overeengekomen. Het klopt dat in een eerder stadium is gesproken over de mogelijkheid om de boot als deelbetaling voor de koopsom van het perceel te gebruiken, maar uit de correspondentie daarover blijkt juist dat [naam eiser] daar niet mee heeft ingestemd. [naam eiser] vond namelijk een bedrag van € 25.000,00 tot € 30.000,00 als tegenwaarde voor de boot te laag. De boot als betaalmiddel voor de in de nadere overeenkomst genoemde werkzaamheden was voor [naam eiser] wel acceptabel, omdat hij niet kon overzien hoe hoog de met die werkzaamheden gepaard gaande kosten zouden zijn, maar hij met deze overeenkomst in dat verband geen enkel risico zou lopen. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt ook nergens iets van een afspraak over een maximum bedrag, of van het opmaken van een aangepaste nadere overeenkomst omdat in de eerste versie een bepaling ontbrak, aldus [naam eiser].
4.3.
[naam gedaagde 1] heeft naast het hiervoor weergegeven verweer ook een aantal verweren gevoerd op grond waarvan zij zelfs niet (meer) tot enige betaling verplicht zou zijn, als de afspraak omtrent het maximum van € 28.000,00 niet gemaakt zou zijn. De rechtbank ziet aanleiding eerst deze verweren te bespreken, waarbij dan steeds wordt uitgegaan van de hypothetische situatie dat géén maximum bedrag is afgesproken.
Redelijkheid en billijkheid
4.4.
[naam gedaagde 1] beroept zich op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. De boot zou immers € 28.000,00 waard zijn geweest, zodat het onredelijk zou zijn dat [naam gedaagde 1] als tegenprestatie werkzaamheden ten bedrage van € 78.912,44 voor haar rekening zou moeten nemen. Dit klemt te meer nu de boot in verband met een kapotte motor in werkelijkheid maar € 11.000,00 waard was, aldus [naam gedaagde 1].
4.5.
Wat [naam gedaagde 1] hier stelt is in feite dat zij niet gehouden kan worden aan haar contractuele verplichting om alle werkzaamheden die zij in de nadere overeenkomst op zich heeft genomen geheel uit te voeren, omdat de kosten daarvan de waarde van de boot (te) ver overstijgen. Anders dan [naam gedaagde 1] stelt, is dat niet een beroep op de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW), maar op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW). [naam gedaagde 1] meent immers dat de op grond van de nadere overeenkomst geldende regel ([naam gedaagde 1] moet alle in de nadere overeenkomst genoemde werkzaamheden geheel voor haar rekening te nemen) niet geheel kan worden toegepast; beperkt moet worden dus. Voor een geslaagd beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid is noodzakelijk dat toepassing van de contractuele regel naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.6.
Dat de toepassing van de contractuele regel ([naam gedaagde 1] moet alle in de nadere overeenkomst genoemde werkzaamheden geheel voor haar rekening te nemen) in dit concrete geval naar maatsteven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is door [naam gedaagde 1] onvoldoende gemotiveerd. Mogelijk heeft [naam gedaagde 1] bij het aangaan van de nadere overeenkomst een verkeerde inschatting gemaakt van de met de overeengekomen werkzaamheden gemoeide kosten. Deze omstandigheid alleen is echter, mede gezien hoedanigheden van partijen (professionele vastgoedonderneming tegenover particuliere koper) onvoldoende voor een geslaagd beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, in die zin dat [naam gedaagde 1] niet gehouden zou kunnen worden de nadere overeenkomst volledig na te komen. [naam gedaagde 1] moet immers als vastgoedonderneming veel beter dan [naam eiser] in staat worden geacht een reële inschatting te kunnen maken van de kosten van de in de nadere overeenkomst vermelde werkzaamheden. Dat de werkelijke waarde van de boot mogelijk lager bleek te zijn dan partijen hadden voorzien en [naam gedaagde 1] zich wellicht een kat in de zak verworven heeft, maakt dit niet anders, nu gesteld noch gebleken is dat [naam gedaagde 1] de nadere overeenkomst onder invloed van enig wilsgebrek zou zijn aangegaan. Andere feiten of omstandigheden die een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid rechtvaardigen zijn niet gesteld of gebleken.
4.7.
De rechtbank verwerpt het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
Causaal verband
4.8.
[naam gedaagde 1] heeft aangevoerd dat het causaal verband ontbreekt, nu verschillende schadeposten dateren van voordat [naam gedaagde 1] door [naam eiser] in gebreke is gesteld.
4.9.
Ook dit verweer faalt. [naam gedaagde 1] miskent dat [naam eiser], ook al gebruikt hij in de dagvaarding her en der de term “schade”, primair nakoming van de nadere overeenkomst vordert, in die zin dat [naam gedaagde 1] de met de uitgevoerde werkzaamheden gemoeide kosten alsnog vergoedt. Enig causaal verband is daarbij niet aan de orde. Daarbij heeft [naam eiser] er terecht op gewezen dat in de nadere overeenkomst niet is bepaald dat [naam gedaagde 1] al die werkzaamheden zelf zou (doen) uitvoeren, maar enkel dat zij deze zou vergoeden (“
voor hun rekening nemen”), wat door [naam gedaagde 1] niet gemotiveerd is weersproken.
Werkzaamheden zijn niet overeengekomen
4.10.
[naam gedaagde 1] heeft aangevoerd dat de navolgende werkzaamheden niet in de nadere overeenkomst zijn overeengekomen:
  • ontheffingsaanvraag verstoren verblijfplaats gewone dwergvleermuis;
  • onderzoek naar marterachtige ter plaatse;
  • opstellen ecologisch werkprotocol en ecologische begeleiding;
  • het verwijderen van de septictank.
Ook heeft [naam gedaagde 1] zich niet verplicht de leges volgens de legesverordening, zoals door [naam eiser] gevorderd, op zich te nemen, aldus [naam gedaagde 1].
4.11.
[naam eiser] heeft hiertegen aangevoerd dat al deze werkzaamheden en kosten noodzakelijk waren ter verkrijging van de in de nadere overeenkomst overeengekomen sloopvergunning, het landschapsplan en de bestemmingsplanwijziging en dat het verwijderen van de septictank behoort tot de wel overeengekomen sloopwerkzaamheden.
4.12.
[naam gedaagde 1] heeft dit niet meer (gemotiveerd) weersproken en daarmee haar verweer onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd.
Kosten onredelijk hoog
4.13.
Ten aanzien van de sloopkosten heeft [naam gedaagde 1] aangevoerd dat de haar “
nogal hoog voorkomen”, zonder enige daadwerkelijke onderbouwing. Dit verweer is daarom onvoldoende gemotiveerd.
Tussenconclusie
4.14.
Gezien het voorgaande leidt geen van de door [naam gedaagde 1] gevoerde verweren voor het geval het gestelde maximum van € 28.000,00 niet tussen partijen is overeengekomen, tot afwijzing van de vordering van [naam eiser]. Daarmee komt de rechtbank terug bij de vraag of het door [naam gedaagde 1] gestelde maximum door partijen is overeengekomen of niet.
Maximum van € 28.000,00?
4.15.
[naam gedaagde 1] heeft erkend de nadere overeenkomst (die nota bene door [naam gedaagde 1] zelf is opgesteld en waarin geen bepaling omtrent enig maximum is opgenomen) te hebben ondertekend. Het verweer dat partijen zijn overeengekomen dat [naam gedaagde 1] niet meer dan € 28.000,00 aan kosten in verband met de in de nadere overeenkomst genoemde werkzaamheden zou hoeven betalen, is derhalve een bevrijdend verweer, ten aanzien waarvan de bewijslast op [naam gedaagde 1] rust.
4.16.
Gezien de gemotiveerde betwisting door [naam eiser] (zie 4.2) ligt het op de weg van [naam gedaagde 1] bewijs van haar bevrijdende verweer te leveren.
4.17.
[naam gedaagde 1] heeft als bewijs de aangepaste nadere overeenkomst in het geding gebracht. [naam eiser] heeft echter stellig ontkend deze aangepaste nadere overeenkomst te hebben ondertekend. De aangepaste nadere overeenkomst kan daarom niet als bewijs dienen voor de stelling van [naam gedaagde 1], tenzij [naam gedaagde 1] bewijs levert dat deze aangepaste nadere overeenkomst door [naam eiser] is ondertekend (artikel 159 lid 2 BW).
4.18.
[naam gedaagde 1] heeft (getuigen)bewijs aangeboden van haar stellingen. De rechtbank zal daarom aan [naam gedaagde 1] de hierna te formuleren bewijsopdracht geven en voor het overige elke verdere beslissing aanhouden.
4.19.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.20.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.
Ten aanzien van [naam gedaagde 2]
4.21.
[naam gedaagde 2] is, hoewel op behoorlijke wijze gedagvaard, niet verschenen.
Tegen haar wordt verstek verleend. Nu [naam gedaagde 1] wel is verschenen, zal conform
artikel 140 lid 3 jo. artikel 140 lid 2 Rv één vonnis worden gewezen, dat ook ten
aanzien van [naam gedaagde 2] als een vonnis op tegenspraak zal gelden.
4.22.
In afwachting van het verdere verloop van de procedure tussen [naam eiser] en [naam gedaagde 1] zal de rechtbank ten aanzien van [naam gedaagde 2] iedere beslissing aanhouden.
in reconventie
4.23.
Gezien het intrekken van de eis in reconventie door [naam eiseres] behoeft deze vordering geen verdere behandeling, noch inhoudelijke beoordeling. Wel dient de rechtbank te beslissen over de proceskosten in reconventie.
4.24.
[naam eiseres] heeft aangevoerd dat “
gelet op het verloop” geen ruimte is voor een vergoeding van de proceskosten in reconventie. De rechtbank begrijpt dat [naam eiseres] zich op het standpunt stelt dat geen proceskostenvergoeding voor de kosten in reconventie aan [naam verweerder] toegekend moet worden, maar dat de proceskosten in reconventie zouden moeten worden gecompenseerd.
4.25.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Uit de brief van de RDW (zie 2.8 hiervoor) blijkt immers dat de boot niet alleen op 11 november 2020 – en dus ruim een maand voor het instellen van de eis in reconventie – al op naam van de nieuwe eigenaar is geregistreerd, maar ook dat daar (in oktober 2020) een aanvraag van die nieuwe eigenaar zelf aan vooraf is gegaan. De eis in reconventie is derhalve zonder dat daar nog enig belang bij bestond, en dus onnodig, ingesteld. Dat niet [naam eiseres] zelf die nieuwe eigenaar (nog) was, maar een opvolgende derde aan wie [naam eiseres] de boot alweer had overgedragen, doet daar niet aan af. Het had op de weg van [naam eiseres] gelegen om, voorafgaand aan het instellen van haar eis in reconventie, bij die derde (ten behoeve van wie zij deze eis nota bene feitelijk deed) na te gaan of daar (nog) enige noodzaak toe bestond. Door dit na te laten heeft [naam eiseres] op ondoordachte en onzorgvuldige wijze een onnodige vordering ingesteld, die zij bovendien pas heeft ingetrokken nadat [naam verweerder] reeds zijn antwoord in reconventie had opgesteld. De rechtbank wil niet zover gaan om dit als misbruik van procesrecht door [naam eiseres] te kwalificeren, maar gezien het hier voorgaande is een proceskostenveroordeling tegen [naam eiseres] ter hoogte van het liquidatietarief zeker op zijn plaats.
4.26.
[naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam verweerder] zullen worden begroot op:
- salaris advocaat €
563,00(1 punt × factor 1,0 × tarief € 563,00
Totaal € 563,00

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
Ten aanzien van [naam gedaagde 1]
5.1.
draagt [naam gedaagde 1] op te bewijzen dat met [naam eiser] is overeengekomen dat het door [naam gedaagde 1], aan de in de nadere overeenkomst genoemde werkzaamheden te betalen bedrag maximaal € 28.000 incl. BTW bedraagt,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 juli 2021voor uitlating door [naam gedaagde 1] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [naam gedaagde 1], indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [naam gedaagde 1], indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten (en dus
nietverhinderdata van getuigen) in de maanden augustus tot en met november 2021 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.B. Smits in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Ten aanzien van [naam gedaagde 2]
5.8.
houdt iedere beslissing aan,
in reconventie
5.9.
verstaat dat de vordering is ingetrokken,
5.10.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van [naam verweerder] tot op heden begroot op € 563,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.
[3195/1407]