ECLI:NL:RBROT:2021:6623

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/3392
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op Wet WIA-uitkering na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.T. Poort, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het beroep dat eiseres had ingesteld tegen het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond was verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 4 oktober 2017 uitviel voor haar werk als rayonleidster en dat verweerder op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had geconcludeerd dat zij in staat was om meer dan 65% van haar loon te verdienen, waardoor zij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat zij binnen drie maanden na de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was geworden na een operatie op 6 december 2019.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van verweerder getoetst en geconcludeerd dat de verzekeringsarts op de datum in geding niet kon vermoeden dat eiseres binnen drie maanden zou worden geopereerd. De rechtbank oordeelde dat de functionele mogelijkheden van eiseres correct waren vastgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van verweerder dat eiseres op de datum in geding niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. R.T. Poort,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: H. van Haaften.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres op 4 oktober 2017 uitgevallen voor haar werk als rayonleidster. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres in aansluiting op de toepasselijke wachttijd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, zodat zij met ingang van
2 oktober 2019 niet in aanmerking komt voor een Wet WIA-uitkering.
2. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft een arts van verweerder op 8 oktober 2019 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarin zijn onder meer beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie functies) verdiend kan worden, ligt 32,32% lager dan het zogeheten maatmaninkomen.
3. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals volgt uit zijn rapport van 15 mei 2020, aanleiding gezien om de FML aan te passen door eiseres ten aanzien van het item ‘zitten’ meer beperkt te achten dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. Gelet daarop is op 18 mei 2020 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in zijn rapport van 29 mei 2020 tot de conclusie gekomen dat uitgaande van de nieuwe FML eiseres nog steeds in staat is de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dan ook de conclusie van de arbeidsdeskundige onderschreven.
4. Eiseres stelt zich onder meer op het standpunt dat zij binnen drie maanden na de datum in geding als gevolg van een operatie op 6 december 2019 volledig arbeidsongeschikt is geworden en dat zij dus op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) ook op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres in beroep rapporten overgelegd van het Expertise Instituut.
5. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit wordt de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid bedoeld in de Wet WIA gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek. In het tweede lid, aanhef en onder b en d, is bepaald dat van het arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien indien uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene benutbare mogelijkheden heeft maar dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen drie maanden zal verliezen, en dit verlies in een verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt vastgesteld, of dat betrokkene zodanig wisselend belastbaar is voor arbeid dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft.
6. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht met ingang van 2 oktober 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
7. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen lichamelijk en psychisch onderzoek door de primaire arts, het gestelde in het bezwaarschrift en tijdens de telefonische hoorzitting van 16 april 2020 in aanwezigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de voorhanden medische informatie. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
8. Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Uit de beroepsgronden volgt niet dat verweerder een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres per datum in geding, zijnde 2 oktober 2019.
9.1.
Eiseres heeft ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat verwezen naar de rapporten van verzekeringsarts [naam], opgenomen in door eiseres overgelegde rapporten van het Expertise Instituut. Primair voert Van Ameldsfoort aan dat eiseres op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had in de zin van het Schattingsbesluit omdat zij binnen drie maanden na de datum in geding is geopereerd met een langdurig herstel daaropvolgend. Daardoor was volgens [naam] eiseres na de datum in geding zeer sterk wisselend belastbaar.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich terecht op het standpunt gesteld dat de primaire arts op de datum in geding niet wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat eiseres binnen drie maanden na deze datum een operatie zou ondergaan. Het rapport van de primaire arts van 8 oktober 2019 vermeldt dat eiseres in juni 2019 is meegedeeld dat een operatie aan de rug niet kan doorgaan in verband met te verwachten complicaties en dat bij een progressie van de wervelkanaalstenose eiseres eventueel in aanmerking kan komen voor een decompressieoperatie. Eiseres heeft de juistheid van deze informatie niet bestreden. Uit deze informatie noch uit de overige informatie die de primaire arts tot zijn beschikking had kan niet worden afgeleid dat eiseres naar verwachting binnen drie maanden na de datum in geding zou worden geopereerd. Het betoog van eiseres dat verweerder op de datum van de beslissing op bezwaar wist dat eiseres was geopereerd en verweerder om die reden – ex nunc toetsend – gehouden was bij zijn heroverweging te betrekken vindt geen steun in het recht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:19) die met partijen op de zitting is besproken. Uit deze uitspraak leidt de rechtbank af dat de vraag of de betrokkene binnen drie maanden zijn of haar benutbare mogelijkheden naar verwachting zal verliezen moet worden beantwoord naar de situatie zoals die was op de datum in geding. Hieruit volgt dat verweerder geen toepassing hoefde te geven aan artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b en/of d, van het Schattingsbesluit.
9.3.
[naam] heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat eiseres tevens beperkt had moeten worden op de items ‘Frequent reiken tijdens het werk’ en ‘Frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens werk’, maar heeft niet gesteld welke ziekte of gebrek van eiseres daartoe noodzaakt. Uit het enkele gegeven dat de artsen van verweerder eiseres beperkt hebben op het item ‘Tillen of dragen’ volgt, anders dan [naam] betoogt, niet dat eiseres op medische gronden ook op deze twee items beperkt had moeten worden.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. Er is geen grond voor het oordeel dat de belasting van de geduide functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 29 mei 2020 op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiseres.
11. Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de geduide functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 32,32%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.
12. Ter zitting is vast komen te staan dat eiseres vanaf 6 december 2019, de datum waarop zij is geopereerd, in aanmerking is gebracht voor een Wet WIA-uitkering. Anders dan eiseres ziet de rechtbank hierin geen reden om het beroep gegrond te verklaren. In de onderhavige zaak ligt immers de vraag voor of eiseres op de datum in geding al in aanmerking had moeten worden gebracht voor een Wet WIA-uitkering. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld heeft verweerder deze vraag terecht en op goede gronden negatief beantwoord.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van C.E. Delvaux, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 13 juli 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.