In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de afwijzing van haar verzoek tot naturalisatie. Eiseres, die sinds 23 augustus 2001 rechtmatig verblijf in Nederland heeft, had op 20 april 2016 verzocht om het Nederlanderschap. Dit verzoek werd afgewezen omdat aan eiseres in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag een strafrechtelijke sanctie was opgelegd. In het bestreden besluit van 25 februari 2020 werd het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarbij verweerder twijfels uitte over de nationaliteit van eiseres, omdat het door haar overgelegde Guinese paspoort niet kon worden geverifieerd.
Tijdens de zitting op 4 juni 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom er aan de nationaliteit van eiseres getwijfeld moest worden, vooral omdat zij een geldig Guinees paspoort had overgelegd. De rechtbank stelde vast dat de twijfels van verweerder over de echtheid van het paspoort niet langer gerechtvaardigd waren, aangezien een nieuw, door Bureau Documenten echt bevonden geboorteakte was overgelegd. De rechtbank vond de eis van verweerder dat eiseres haar paspoort moest annuleren om een nieuw paspoort aan te vragen onnodig formalistisch, vooral omdat er geen twijfel bestond over haar identiteit en afkomst.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.068. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.