ECLI:NL:RBROT:2021:6581

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
10/290068-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beïnvloeding van getuigen in een strafzaak met opzet

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn schoondochter en zoon heeft geprobeerd te beïnvloeden in hun verklaringen aan de politie. De verdachte was op de hoogte van een lopend strafrechtelijk onderzoek en heeft in een telefoongesprek met hen geprobeerd hen te sturen in hun verklaringen. Dit gebeurde op 26 september 2019, toen de verdachte hen adviseerde om bepaalde antwoorden te geven als zij door de politie zouden worden ondervraagd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich opzettelijk heeft bemoeid met de verklaringsvrijheid van zijn schoondochter en zoon, wat de rechtsgang heeft belemmerd en de waarheidsvinding ondermijnd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het beïnvloeden van getuigen en heeft hem een taakstraf van 80 uren opgelegd, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte het belang van de eerlijkheid van de procesvoering en de noodzaak dat getuigen zich vrij voelen om de waarheid te vertellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/290068-19
Datum uitspraak: 8 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsvrouw mr. R. Dijkstra, advocaat te Doorn.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De uitlatingen van de verdachte tegen zijn zoon en schoondochter zijn niet gedaan met de bedoeling om hun verklaringen ten overstaan van de politie te beïnvloeden en hun verklaringsvrijheid aan te tasten. Hij moet daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Beoordeling
Op 26 september 2019 heeft de verdachte een telefoongesprek gevoerd met zijn schoondochter en zoon. In het kader van een toen lopend strafrechtelijk onderzoek is dat gesprek opgenomen en uitgewerkt. De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij het telefoongesprek, zoals in het dossier weergegeven, heeft gevoerd. Door hem is echter ontkend dat hij met dat gesprek zich heeft willen bemoeien met de inhoud van de verklaring die zijn schoondochter en zoon bij de politie zouden moeten afleggen. Hij zocht zijn (andere) zoon [naam 1] en het doel van het gesprek was om hem te vinden.
De rechtbank stelt vast dat dit doel niet blijkt uit de inhoud van het telefoongesprek. Daaruit volgt wel dat het de kennelijke bedoeling van de verdachte was om de nog af te leggen verklaringen van zijn schoondochter en zoon te beïnvloeden. De verdachte was op de hoogte van het lopende strafrechtelijk onderzoek en heeft – gelet op de gekozen bewoordingen – een sturende bemoeienis gehad met de inhoud van de door de getuigen in dat onderzoek nog af te leggen verklaringen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het aan de verdachte gemaakte verwijt.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 september 2019 te Rotterdam,
opzettelijk mondeling zich jegens [naam 2] en [naam 3] heeft geuit,
kennelijk om diervrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door in een telefoongesprek tegen die [naam 2] en/of [naam 3] te zeggen (onder meer):
- " Indien de politie naar jullie komt om jullie te bevragen of foto laten zien van onze grote broer, ik bedoel jullie grote broer (...) van [naam 1], zogenaamd mijn zoon, jullie moeten niet zeggen dat jullie hem niet kennen" en
- " Luister, je moet [naam 4] waarschuwen, als jullie de volgende keer een foto wordt getoond van je broer en jullie worden bevraagd van 'Kennen jullie hem?', jullie moeten zeggen 'Ja, hij is onze broer'. Jullie moeten niet ontkennen of zoiets", en
- " Maar als jullie gevraagd worden 'Waar is hij? dit en dat' moeten jullie zeggen 'Wij weten het niet. Ik heb daar geen antwoord'", en
- " Praat met [naam 4], zodat zij niet iets gaat zeggen wat niet eeeh... Identiteit niet ontkennen, maar verdere vragen niet beantwoorden"
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft telefonisch zijn schoondochter en zoon willen beïnvloeden. Hij was ervan op de hoogte dat zij tegenover de politie een verklaring moesten gaan afleggen in een lopende strafzaak. Uit het opgenomen telefoongesprek blijkt dat de verdachte zich actief heeft bemoeid met de inhoud van die af te leggen verklaring. Het is voor de eerlijkheid van de procesvoering van groot belang dat iemand zich vrij voelt de waarheid te vertellen. De verdachte heeft de verklaringsvrijheid van zijn schoondochter en zoon beperkt en daarmee de rechtsgang belemmerd en de waarheidsvinding ondermijnd. Dat maakt het een ernstig feit.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 april 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal dat echter niet doen, gelet op de persoonlijke omstandigheden, zoals op zitting naar voren gebracht, en het tijdsverloop sinds het plegen van het bewezenverklaarde feit. In plaats daarvan wordt aan de verdachte een taakstraf opgelegd in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijk strafdeel is niet zozeer bedoeld om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst strafbare feiten zal plegen, maar vooral om de ernst van het gepleegde feit te benadrukken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285a van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) dagen;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
78 (achtenzeventig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
39 (negenendertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en M.J.M van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 september 2019 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk mondeling
zich jegens [naam 2] en/of [naam 3] heeft geuit,
kennelijk om dier/diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
door in een telefoongesprek tegen die [naam 2] en/of [naam 3] te zeggen (onder meer):
- " Indien de politie naar jullie komt om jullie te bevragen of foto laten zien van onze grote broer, ik bedoel jullie grote broer (...) van [naam 1], zogenaamd mijn zoon, jullie moeten niet zeggen dat jullie hem niet kennen" en/of
- " Luister, je moet [naam 4] waarschuwen, als jullie de volgende keer een foto wordt getoond van je broer en jullie worden bevraagd van 'Kennen jullie hem?', jullie moeten zeggen 'Ja, hij is onze broer'. Jullie moeten niet ontkennen of zoiets", en/of
- " Maar als jullie gevraagd worden 'Waar is hij? dit en dat' moeten jullie zeggen 'Wij weten het niet. Ik heb daar geen antwoord'", en/of
- " Praat met [naam 4], zodat zij niet iets gaat zeggen wat niet eeeh... Identiteit niet ontkennen, maar verdere vragen niet beantwoorden",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking.