4.1.Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De uitlatingen van de verdachte tegen zijn zoon en schoondochter zijn niet gedaan met de bedoeling om hun verklaringen ten overstaan van de politie te beïnvloeden en hun verklaringsvrijheid aan te tasten. Hij moet daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Beoordeling
Op 26 september 2019 heeft de verdachte een telefoongesprek gevoerd met zijn schoondochter en zoon. In het kader van een toen lopend strafrechtelijk onderzoek is dat gesprek opgenomen en uitgewerkt. De verdachte heeft ter zitting bekend dat hij het telefoongesprek, zoals in het dossier weergegeven, heeft gevoerd. Door hem is echter ontkend dat hij met dat gesprek zich heeft willen bemoeien met de inhoud van de verklaring die zijn schoondochter en zoon bij de politie zouden moeten afleggen. Hij zocht zijn (andere) zoon [naam 1] en het doel van het gesprek was om hem te vinden.
De rechtbank stelt vast dat dit doel niet blijkt uit de inhoud van het telefoongesprek. Daaruit volgt wel dat het de kennelijke bedoeling van de verdachte was om de nog af te leggen verklaringen van zijn schoondochter en zoon te beïnvloeden. De verdachte was op de hoogte van het lopende strafrechtelijk onderzoek en heeft – gelet op de gekozen bewoordingen – een sturende bemoeienis gehad met de inhoud van de door de getuigen in dat onderzoek nog af te leggen verklaringen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het aan de verdachte gemaakte verwijt.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 september 2019 te Rotterdam,
opzettelijk mondeling zich jegens [naam 2] en [naam 3] heeft geuit,
kennelijk om diervrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door in een telefoongesprek tegen die [naam 2] en/of [naam 3] te zeggen (onder meer):
- " Indien de politie naar jullie komt om jullie te bevragen of foto laten zien van onze grote broer, ik bedoel jullie grote broer (...) van [naam 1], zogenaamd mijn zoon, jullie moeten niet zeggen dat jullie hem niet kennen" en
- " Luister, je moet [naam 4] waarschuwen, als jullie de volgende keer een foto wordt getoond van je broer en jullie worden bevraagd van 'Kennen jullie hem?', jullie moeten zeggen 'Ja, hij is onze broer'. Jullie moeten niet ontkennen of zoiets", en
- " Maar als jullie gevraagd worden 'Waar is hij? dit en dat' moeten jullie zeggen 'Wij weten het niet. Ik heb daar geen antwoord'", en
- " Praat met [naam 4], zodat zij niet iets gaat zeggen wat niet eeeh... Identiteit niet ontkennen, maar verdere vragen niet beantwoorden"
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.