In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige], geboren in 2007. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat [voornaam minderjarige] kampt met een verstandelijke beperking en hechtingsproblematiek, wat hem kwetsbaar maakt voor negatieve invloeden. De ouders, de moeder en de stiefvader, hebben geprobeerd om [voornaam minderjarige] te begeleiden, maar de vrijwillige hulpverlening heeft onvoldoende resultaat geboekt. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de minderjarige, de ouders en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling gehoord.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [voornaam minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat er zorgen zijn over zijn thuissituatie. Ondanks een positieve ontwikkeling sinds de voorlopige ondertoezichtstelling, is de kinderrechter van mening dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk is. De kinderrechter heeft daarom besloten om [voornaam minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden, met ingang van 29 april 2021. De Raad is verzocht om uiterlijk twee weken voor de pro forma-datum van 1 september 2021 te rapporteren over de stand van zaken.
De beschikking is mondeling gegeven door mr. S. Jordaan, kinderrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.