ECLI:NL:RBROT:2021:6557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
10/681017-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen en verkrachting van stiefdochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen en verkrachting van zijn stiefdochter. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ruim een jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn stiefdochter, die op dat moment nog minderjarig was. De feiten zijn gepleegd in Hendrik-Ido-Ambacht, waar de verdachte en de aangeefster samenwoonden. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en geloofwaardig beoordeeld, en deze werden ondersteund door getuigenverklaringen van de moeder van de aangeefster en haar broer. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd, wat bijdroeg aan de overtuiging van de rechtbank dat de verklaring van de aangeefster moest worden geloofd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en ontuchtige handelingen, waarbij hij zijn positie als stiefvader heeft misbruikt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte geestelijke ontwikkeling, maar heeft desondanks een gevangenisstraf opgelegd vanwege de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de stiefdochter, tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte € 3.000,- aan immateriële schade moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681017-19
Datum uitspraak: 30 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapportages van 27 september 2019 en 11 juni 2021.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten niet is voldaan aan het bewijsminimum ex artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Bepleit is dat de verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Verklaring aangeefster
De aangeefster heeft verklaard dat haar stiefvader, de verdachte, vanaf december 2017 bijna dagelijks in haar borsten en billen kneep. In december 2017 is zij met haar moeder en haar zus met de verdachte gaan samenwonen in Hendrik-Ido-Ambacht. Ongeveer een half jaar na de verhuizing heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de verdachte, de aangeefster, haar moeder en de twee zoons van de verdachte uit een eerder huwelijk: [naam zoon 1] en [naam zoon 2] . Tijdens dat gesprek is besproken dat de aangeefster het niet leuk vond dat de verdachte haar in haar borsten en billen kneep, of op haar billen sloeg. De verdachte is daar na dat gesprek enkele weken mee gestopt, maar na een week of twee begon hij daar weer mee.
[naam zoon 1] en [naam zoon 2] kwamen regelmatig op bezoek, tot 7 november 2018. Op die datum hebben zij het contact met hun vader verbroken. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte na dat moment ook zijn hand in haar broek en onderbroek heeft gestoken om haar billen aan te raken. In de loop van de tijd probeerde de verdachte zijn hand verder in haar broek te steken, maar zij heeft weten te voorkomen dat hij haar vagina ook aanraakte. Tot zaterdagavond 2 maart 2019. Op die datum was haar moeder op haar werk toen de verdachte een spiegel kwam ophangen op de slaapkamer van e aangeefster. Na het ophangen van die spiegel vroeg de verdachte om een knuffel die hij niet kreeg. Hij heeft toen de borsten van de aangeefster betast onder haar T-shirt en bh. Daarna heeft hij haar op het bed gegooid, haar handen boven haar hoofd vastgehouden, aan haar borsten gelikt en kusjes op haar buik gegeven. Toen de verdachte een hand los liet zag de aangeefster kans om de verdachte weg te duwen. De verdachte ging toen naar beneden. De aangeefster is vervolgens de honden gaan uitlaten. De verdachte is meegegaan. Thuis gekomen is de aangeefster op de bank gaan zitten. De verdachte, die normaal altijd op zijn eigen stoel zat, kwam ook op de bank zitten, duwde aangeefster in een hoek en heeft zijn hand achterlangs in de broek van de aangeefster gestoken en zijn vinger tussen haar schaamlippen gebracht. De aangeefster werd daar boos om waarop de verdachte ook boos werd. Toen de moeder van de aangeefster thuiskwam uit haar werk is het opgehouden. De verdachte heeft nog tegen de aangeefster gezegd dat het “tussen hen moest blijven, want anders”. Wat er anders zou gebeuren, heeft de verdachte niet gezegd.
De aangeefster heeft [naam zoon 1] twee dagen later, op maandagavond, telefonisch verteld wat er was gebeurd. Op dinsdag is zij naar school gegaan en daar is zij door [naam zoon 1] opgehaald. Zij hebben de hulp van Veilig Thuis ingeschakeld. Daarna heeft zij aangifte gedaan.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd.
Hij heeft zichzelf eerst telefonisch gemeld bij de politie op 13 maart 2019. Hij zei in dat gesprek dat zijn stiefdochter is weggelopen van huis door zijn toedoen. Hij zei dat hij handtastelijk was geweest.
Op 9 juni 2019 is de verdachte voor het eerst door de politie verhoord. Hij heeft verklaard dat hij op 2 maart 2019 tijdens het stoeien per ongeluk met zijn handen bij de borsten en billen van de aangeefster kwam. Zo heeft hij verklaard aan haar blote borsten te hebben gezeten en daarin te hebben geknepen voordat hij haar shirt weer naar beneden deed. Ook heeft hij verklaard haar billen te hebben aangeraakt onder haar spijkerbroek. Dat zou enkele minuten, misschien nog geen minuut of anderhalve minuut hebben geduurd. Als hem wordt gevraagd of hij en de aangeefster ook nog op haar bed zijn geweest, antwoordt de verdachte dat ze inderdaad op haar bed vielen en dat hij op dat moment aan haar borsten en billen heeft gezeten. Als de verdachte vervolgens wordt gevraagd of hij nog iets anders heeft gedaan met haar borsten, antwoordt de verdachte dat hij niet weet of hij toen nog met zijn mond aan haar borsten heeft gezeten. Hij verklaart dat hij uiteindelijk inzag dat hij totaal verkeerd bezig was en van zichzelf schrok. Hij is toen gestopt.
Over het moment op de bank later die avond heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad op de bank naast de aangeefster is gaan zitten, maar dat hij haar vervolgens alleen een knuffel heeft gegeven om sorry te zeggen. Hij ontkent dat hij met zijn hand in haar broek is gegaan.
Over de eerdere aanrakingen die volgens de aangeefster plaats hebben gehad vanaf december 2017, heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad wel eens in haar borst kneep of een tikje op haar billen gaf. Dat deed hij voornamelijk om haar aan te sporen om bijvoorbeeld een klusje te gaan doen. Hij heeft verklaard dat zij heeft aangegeven dat zij dat niet leuk vond, en dat hij niet weet waarom hij dat dan toch bleef doen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat die aanrakingen pas sinds medio 2018 plaatsvonden. Niet dagelijks, maar wel eens. In de kern komt zijn verklaring ter zitting erop neer dat hij de aangeefster vooral per ongeluk of spelenderwijs heeft aangeraakt. Zo heeft hij heeft verklaard dat als hij haar arm wilde aanraken wel eens per ongeluk haar borst raakte.
Overige verklaringen
Ook de moeder van aangeefster en [naam zoon 1] zijn als getuigen gehoord. Beiden verklaren dat de verdachte regelmatig in de borsten en billen van de aangeefster kneep en dat er een gesprek heeft plaatsgevonden waarin dit gedrag met de verdachte is besproken.
Tevens komt de verklaring van [naam zoon 1] over de gebeurtenissen op 2 maart 2019 in grote lijnen overeen met de aangifte.
Beoordeling
De door de aangeefster afgelegde verklaring, waaronder de omschreven ontwikkeling van de handelingen en de periode waarin die zijn gepleegd, zijn naar het oordeel van de rechtbank zo concreet, consistent en authentiek dat de rechtbank geen reden heeft om aan haar verklaring te twijfelen. Bij dat oordeel heeft de rechtbank mede betrokken dat de aangeefster veel heeft opgegeven. Zij heeft haar gezin kort na 2 maart 2019 verlaten en zij is daarna ook niet meer teruggekeerd. Zij heeft geen contact meer met haar moeder. Het is moeilijk voorstelbaar dat de aangeefster dergelijke ingrijpende keuzes zou maken vanwege een onschuldige stoeipartij en wat onbedoelde aanrakingen.
De verklaring van de aangeefster vindt steun in de verklaring van haar moeder en van [naam zoon 1] . Ten aanzien van de ten laste gelegde verkrachting heeft [naam zoon 1] niet alleen verklaard wat hij van de aangeefster heeft gehoord, maar ook beschreven dat zij hem geëmotioneerd heeft gebeld.
De verdediging heeft nog gewezen op de gebrouilleerde relatie tussen de verdachte en zijn zoon [naam zoon 1] . De rechtbank ziet in hetgeen daaromtrent is aangevoerd onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de verklaring van [naam zoon 1] om die reden niet bruikbaar is, of om vast te stellen dat de aangeefster onder zijn invloed haar aangifte zou hebben aangedikt.
De verklaring van de aangeefster vindt – zowel waar het de ontuchtige handelingen als de verkrachting betreft – bovendien steun in de verklaring van de verdachte. De verdachte bekent immers dat hij op 2 maart 2019 onder de kleding aan de borsten en billen van de aangeefster heeft gezeten en dat dat is gebeurd nadat ze op het bed waren beland in haar slaapkamer. Vervolgens blijkt ook uit de verklaring van de verdachte dat hij naast haar op de bank is gaan zitten en een knuffel heeft gegeven.
Ook heeft de verdachte bekend dat hij over een langere periode de borsten en billen vande aangeefster heeft betast. Die aanrakingen hebben naar hun aard een ontuchtig karakter. Dat moet voor de verdachte ook duidelijk zijn geweest, zeker nadat de verdachte door overige familieleden erop is gewezen dat zijn gedrag niet door de beugel kan en dat de aangeefster de aanrakingen vervelend vindt.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat deze aanrakingen per ongeluk zijn geweest niet aannemelijk. De verdachte lijkt de ernst van zijn handelingen steeds verder af te zwakken. Bij de politie heeft de verdachte nog verklaard dat hij inzag dat hij te ver was gegaan, terwijl hij ter terechtzitting vooral heeft verklaard dat hij het niet meer weet, dat het allemaal snel is gegaan en dat het allemaal per ongeluk gebeurde.
De verklaring ter terechtzitting strookt niet met de handelingen van de verdachte op
13 maart 2019, de dag waarop de verdachte geëmotioneerd de politie heeft opgebeld en heeft medegedeeld dat hij handtastelijk was geweest. Die uiting is niet te verklaren als hij zijn stiefdochter alleen per ongeluk zou hebben aangeraakt in het voorbijgaan of tijdens het stoeien. Dat geldt ook voor zijn uitlating dat hij zich realiseerde dat hij verkeerd bezig was.
Ook tekenend is het antwoord van de verdachte op de vraag van de politie of hij nog iets anders heeft gedaan bij de borsten van de aangeefster. De verdachte verklaart dan uit eigen beweging dat hij niet meer weet of hij nog met zijn mond aan de borsten van de aangeefster heeft gezeten, waarmee hij lijkt te erkennen dat dergelijke seksuele handelingen in zijn beleving wel plaats kunnen hebben gehad.
De rechtbank stelt kortom vast dat de verdachte wisselende en onlogische verklaringen heeft afgelegd, hetgeen bijdraagt aan de overtuiging van de rechtbank dat van de verklaring van de aangeefster moet worden uitgegaan, en niet van die van de verdachte.
Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank tot de slotsom dat de belastende verklaring van de aangeefster in voldoende mate steun vindt in de door andere getuigen beschreven feiten en omstandigheden alsmede in details uit de verklaringen van de verdachte zelf. Dat betekent dat aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan ten aanzien van beide feiten. De rechtbank is op grond van het voorgaande en gelet op de voorhanden bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 02 maart 2019 te Hendrik-Ido-Ambacht door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld iemand, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgde of
opvoedde als behorend tot zijn gezin, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen/ van een vinger tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer] ;
het geweld en andere feitelijkheden en de bedreiging met geweld hebben bestaan uit het:
- in een hoek duwen/houden en/of vastzetten en/of vasthouden van die [naam slachtoffer] , en
- aan die [naam slachtoffer] toevoegen van de woorden: "Vind je het lekker?" en "Vind je dit niet fijn?" en "Je mag niks vertellen, het moet tussen ons blijven", althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op meer tijdstippen gelegen in de periode van 01 december 2017 tot en met 02 maart 2019 te Hendrik-Ido-Ambacht door geweld en andere feitelijkheden en door bedreiging met geweld iemand, te weten [naam slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] ), zijnde een kind dat hij, verdachte, verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, (telkens) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, namelijk het meermalen, (telkens)
- voelen aan/betasten van en/of knijpen in de (met kleding bedekte) borsten, en
- likken aan/zoenen van de borsten en/of de buik, en
- voelen aan/betasten van en/of knijpen in en/of slaan op de (met kleding bedekte) billen, en
- brengen van een/de hand(en) onder de kleding en vervolgens wrijven
over de billen,
het geweld en andere feitelijkheden en de bedreiging met geweld hebben bestaan uit het (telkens)
- vastpakken en/of vasthouden en/of in een hoek drukken van die [naam slachtoffer] , en
- op een bed duwen/vasthouden van die [naam slachtoffer] , en
- toevoegen aan die [naam slachtoffer] van de woorden: "Je mag niks vertellen, het moet tussen ons blijven", althans woorden van gelijke aard of strekking, en
- door blijven gaan met bovengenoemde handelingen ondanks het (mondeling) verweer/verzet van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
verkrachting, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin en het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld;
2.
met iemand ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin en het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim een jaar ontuchtige handelingen gepleegd met zijn stiefdochter. Zelfs nadat de verdachte door overige familieleden op zijn gedrag was aangesproken, heeft hij die handelingen nogmaals meermalen gepleegd. Hij ging zelfs steeds verder. Op 2 maart 2019 heeft de verdachte de borsten en billen van de aangeefster onder haar kleding betast, hij heeft gelikt aan haar borsten en hij heeft zijn vinger tussen haar schaamlippen gebracht.
De verdachte heeft met de bewezen verklaarde handelingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van zijn stiefdochter, hetgeen in zijn algemeenheid door een slachtoffer als (zeer) ingrijpend en traumatisch wordt ervaren. Kinderen van deze jonge leeftijd bevinden zich nog volledig in de fase van hun
(psycho-)seksuele ontwikkeling en de verdachte heeft met zijn handelen bewerkstelligd dat een normale seksuele ontwikkeling onmogelijk is geworden. De verdachte heeft zich kennelijk telkens laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en hij heeft de bevrediging daarvan keer op keer vooropgesteld. Hij heeft zich niet bekommerd om de (ernstige) gevolgen die deze gedragingen (op latere leeftijd) voor zijn stiefdochter zouden kunnen hebben. De ervaring leert dat seksueel misbruik van kinderen kan leiden tot grote psychische schade, waaronder verstoring van de seksuele ontwikkeling van de slachtoffers. De verdachte heeft, in het nieuwe gezin dat hij met zijn vrouw en haar dochters was gaan vormen, misbruik gemaakt van zijn positie en zijn (fysieke) overwicht ten opzichte van zijn stiefdochter. Het slachtoffer had zich in haar gezin veilig moeten kunnen voelen en het zou bij uitstek een omgeving moeten zijn waarbinnen zij bescherming mocht verwachten. Het slachtoffer is niet alleen haar veilige plek binnen het gezin kwijtgeraakt, maar ook het contact met haar moeder. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
27 september 2019. In aanvulling daarop is een voortgangsverslag uitgebracht, gedateerd
11 juni 2021. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
In het kader van de huidige verdenkingen, signaleren wij vooral problemen op de leefgebieden huisvesting, relatie partner, gezin en familie, het psychosociaal functioneren en de houding van de verdachte. Werk en relatie zien wij als beschermende factoren omdat de verdachte waarde hecht aan zijn werk en aan zijn relatie. Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling, contactverbod met de aangeefster en het vermijden van contacten met minderjarigen.
Uit het voortgangsverslag blijkt dat de reclassering voorstander is van voorzetting van het ingezette traject waar de verdachte goed aan meewerkt en dat er met het oog op verlaging van het recidiverisico wordt gewerkt aan het vergroten van inzicht en gedragsverandering bij de verdachte. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt onwenselijk geacht omdat de voortgang van het ingezette traject dan zal stagneren en voor aanvullende problemen zal zorgen op mentaal gebied, arbeidsbetrekking en de behandelvoortgang. De werkgever van de verdachte heeft te kennen gegeven dat hij zijn baan naar verwachting kwijt zal raken als hem meer dan twee maanden gevangenisstraf wordt opgelegd.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 14 september 2019. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte is (strikt genomen volgens criteria van DSM-5) niet lijdende aan een ziekelijke stoornis. Wel is er sprake van een (zekere mate aan) gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in die zin dat er sprake is van borderline en/of antisociale persoonlijkheidskenmerken. Verder is er sprake van een ouder-kindrelatieprobleem en van problemen verband houdend met justitiële maatregelen.
De verdachte heeft vanwege zijn beperkte vermogen om zich een voorstelling te vormen van andermans belevingswereld en vanuit zijn impulsiviteit en beperkte remming, op egocentrische wijze uitdrukking gegeven aan zijn eigen lustvervulling. Het is te adviseren om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De rechtbank is van oordeel dat er gezien de ernst van de feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter – gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de impact daarvan op aangeefster – geen aanleiding. Wel ziet de rechtbank in de aangevoerde omstandigheden aanleiding om het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zodanig te beperken dat de verdachte zijn baan niet zal verliezen en het ingezette behandeltraject zo min mogelijk zal worden doorkruist. Gelet op de ernst van het feit zal aan de verdachte naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf ook de maximale taakstraf worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 9 juni 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 9 juni 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en tweeëntwintig dagen. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van tweeëntwintig dagen. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden. De rechtbank heeft deze overschrijding meegewogen bij de duur van de op te leggen gevangenisstraf en de keuze voor de strafmodaliteit.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 281,88 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de ingediende vordering, met uitzondering van de post telefoonkosten; de benadeelde partij dient ten aanzien van die post niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de post telefoonkosten betwist en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de post reiskosten. Verder heeft de verdediging verzocht om het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen. Voorts is verzocht om een bedrag van € 1.700, - dat in april 2019 aan het slachtoffer is overgemaakt aan te merken als voorschot op de schadevergoeding en derhalve van een op te leggen schadevergoeding af te trekken.
8.3.
Beoordeling
Namens de benadeelde partij is verzocht om vergoeding van de reiskosten die zijn gemaakt om aangifte te doen, voor overleg met de advocaat en in het kader van het bijwonen van de zitting. Ter zitting is verzocht om vergoeding van deze reiskosten nu deze kunnen worden aangemerkt als proceskosten.
Van de reiskosten naar het politiebureau voor een intakegesprek en voor het doen van aangifte kan niet gezegd worden dat zij gemaakt zijn ‘ter vaststelling van aansprakelijkheid of schade’ zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek. Zij strekken ertoe strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele daarop volgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding, maakt volgens de Hoge Raad niet dat gezegd kan worden dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt. De gevorderde reiskosten komen gelet op het voorgaande niet voor vergoeding in aanmerking en de vordering wordt voor dit deel afgewezen.
De rechtbank overweegt dat reiskosten die in het kader van de voegingsprocedure zijn gemaakt, waaronder reiskosten, op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering toewijsbaar zijn als proceskosten. Deze kosten zijn slechts als proceskosten toewijsbaar indien de situatie zoals bedoeld in artikel 238 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zich voordoet. In het onderhavige geval doet deze situatie zich niet voor, aangezien de benadeelde partij zich heeft laten bijstaan door een advocaat. De gevorderde proceskosten zullen daarom worden afgewezen.
Tevens is vergoeding gevorderd van € 25, - aan telefoonkosten omdat de aangeefster meerdere malen heeft moeten bellen met nummers die niet binnen haar belbundel vallen. De benadeelde partij zal voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de vordering is betwist en de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontbreken. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorts is aan immateriële schade een bedrag van € 3.000,- gevorderd. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 3.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd door de verdediging geen aanleiding om dat bedrag te matigen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om het bedrag dat de verdachte en zijn vrouw in april 2019 naar de aangeefster hebben overgemaakt aan te merken als voorschot op de schadevergoeding. Uit de verklaring van de verdachte op zitting blijkt dat het om spaargeld voor aangeefster gaat. Betaling heeft niet plaats gevonden ten titel van schadevergoeding. Het is aannemelijk dat – zoals namens de benadeelde partij is betoogd – het bedrag is betaald in verband met kosten die aangeefster heeft moeten maken in verband met haar vertrek uit het gezin.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal dienovereenkomstig bepalen dat het te vergoeden schadebedrag zal worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 maart 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 242, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering; de veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling; voorts zal de veroordeelde het contact met zijn huidige psycholoog continueren;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ), gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderd veertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 3.000, - (zegge: drieduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op vergoeding van telefoonkosten; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
wijst af het door de benadeelde partij [naam slachtoffer] meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 3.000,- (hoofdsom,
zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.000, - niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. F. van Buchem en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 02 maart 2019 te Hendrik-Ido-Ambacht door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), zijnde een kind over wie hij, verdachte gezag uitoefende en/of een kind dat hij, verdachte, verzorgde of
opvoedde als behorend tot zijn gezin, heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen/duwen/houden van (een) vinger(s) tussen de schaamlippen
en/of in de vagina van die [naam slachtoffer] ;
het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het:
- in een hoek duwen/houden en/of vastzetten en/of vasthouden van die [naam slachtoffer] , en/of
- aan die [naam slachtoffer] toevoegen van de woorden: "Vind je het lekker?" en/of "Vind je dit niet fijn?" en/of "Je mag niks vertellen, het moet tussen ons blijven", althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 december 2017 tot en met 02 maart 2019 te Hendrik-Ido-Ambacht door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of door bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer] ), zijnde een kind over wie hij, verdachte gezag uitoefende en/of een kind dat hij, verdachte, verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, (telkens) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), namelijk het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- voelen aan/betasten van en/of knijpen in de (met kleding bedekte) borsten, en/of
- likken aan/zoenen van de borsten en/of de buik, en/of
- voelen aan/betasten van en/of knijpen in en/of slaan op de (met kleding bedekte) billen, en/of
- brengen/duwen van een/de hand(en) onder de kleding en/of vervolgens wrijven over de billen en/of de vagina,
het geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met geweld en/of de bedreiging met andere feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het (telkens)
- vastpakken en/of vasthouden en/of in een hoek drukken van die [naam slachtoffer] , en/of
- op een bed duwen/vasthouden van die [naam slachtoffer] , en/of
- ( gedeeltelijk) uitkleden van die [naam slachtoffer] , en/of
- toevoegen aan die [naam slachtoffer] van de woorden: "Je mag niks vertellen, het moet tussen ons blijven", althans woorden van gelijke aard of strekking, en/of
- door blijven gaan met bovengenoemde handelingen ondanks het (mondeling)
verweer/verzet van die [naam slachtoffer] .