ECLI:NL:RBROT:2021:6556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
10-068738-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met een mes

Op 30 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 9 maart 2021 in Rotterdam met een mes een stekende beweging heeft gemaakt naar de aangever, waardoor deze een snijwond in zijn been opliep. De verdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 16 juni 2021 werd het bewijs besproken, waarbij de rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand en drugsgebruik. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 173 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een klinische opname. De benadeelde partij, de aangever, vorderde schadevergoeding, die grotendeels werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-068738-21
Datum uitspraak: 30 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, PPC,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde; veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden ;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een contactverbod met
[naam slachtoffer] voor de duur van 2 jaar; bij overtreding van dat verbod dient er (telkens) 1 week hechtenis te worden toegepast, met een maximum van 6 maanden;
- dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en de vrijheidsbeperkende maatregel.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen primair ten laste is gelegd op de grond dat hij niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan door ter hoogte van het heupbot te steken. Daarbij is van belang dat op basis van het dossier niet vastgesteld kan worden met welke kracht de steekbeweging is gemaakt.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte zich op 9 maart 2021 met onder meer de aangever [naam slachtoffer] in het Zuiderpark in Rotterdam bevond. De verdachte heeft met een vouwmes een stekende beweging gemaakt naar de aangever. Hij heeft door de kleding van de aangever heen in diens been gestoken. Uit de FARR verklaring blijkt dat de aangever een snijwond heeft opgelopen van drie centimeter breed, links van de grote rolheuvel (een botstructuur die deel uitmaakt van het dijbeen). De wond is gehecht in het ziekenhuis.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte door aldus te handelen opzettelijk heeft geprobeerd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte heeft verklaard dat hij [naam slachtoffer] slechts wilde dwingen om te stoppen met hem beledigen. Hij heeft verklaard niet echt te willen steken, maar [naam slachtoffer] alleen “een klein beetje te hebben willen raken”. De rechtbank is van oordeel dat gezien het voorgaande niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet op (de poging tot) zware mishandeling van [naam slachtoffer] heeft gehad.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat komt vast te staan dat de verdachte, door de aangever te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De verdachte heeft verklaard dat hij het vouwmes een paar dagen eerder had gevonden. In zijn verhoor bij de politie heeft hij het mes een
gevaarlijk mesgenoemd. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij “tabletten” en marihuana had gebruikt. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat de verdachte kwam aanrennen met een mes in zijn hand en vervolgens de aangever heeft gestoken.
Anders dan de verdediging heeft bepleit, leidt de rechtbank uit het dossier af dat er wel degelijk met kracht is gestoken door de verdachte. De verdachte heeft met het mes door verschillende lagen kleding heen gestoken en vervolgens een wond van drie centimeter breed veroorzaakt. Dat resultaat wordt naar algemene ervaringsregels niet bereikt door een steekbeweging zonder enige kracht.
Het ongecontroleerd en met kracht met een mes steken in een bovenbeen ter hoogte van de heup, in de nabijheid van de lies en de maagstreek, levert naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel, zoals een slagaderlijke bloeding of een doorsnijding van zenuwen, oploopt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte, door de aangever bewust met het vouwmes op deze plaats in het bovenbeen te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 9 maart 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes in het been, van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling.
5.2.
Strafbaarheid
5.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich mocht verdedigen.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Het verweer wordt verworpen. De verklaring van de verdachte houdt in essentie in dat het slachtoffer de verdachte en zijn familie beledigde en belachelijk maakte. Omdat de verdachte er zowel psychisch als lichamelijk doorheen zat, zag hij zich genoodzaakt om zich te verdedigen c.q. hier tegen op te komen door het slachtoffer met een mes te steken. Uitgaande van deze verklaring van de verdachte, bevond de verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank door die beledigingen niet in een noodweersituatie.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft de aangever, destijds een vriend van hem, in zijn linker bovenbeen ter hoogte van de heup gestoken met een mes. Hij heeft verklaard dat hij het gevoel had dat de aangever hem en zijn familie belachelijk maakte en dat hij daardoor in zijn eer werd aangetast. Hij was bang dat hij door anderen zou worden uitgelachen. Om de aangever te stoppen zag hij zich genoodzaakt om te steken. De verdachte heeft ongecontroleerd gestoken. Het letsel dat de verdachte heeft veroorzaakt bij de aangever is gelukkig beperkt gebleven, maar dat is niet te danken aan het handelen van de verdachte die – in de staat waarin hij verkeerde – de aangever ook in zijn lies of maagstreek had kunnen raken.
De verdachte heeft op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Geweldsuitbarstingen zoals deze, in het openbaar, vergroten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en bij de slachtoffer in het bijzonder.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
7 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
3 juni 2021. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
Er is een directe relatie tussen het tenlastegelegde, de psychische toestand van de verdachte en zijn drugsgebruik. De verdachte lijkt te geloven dat hij het slachtoffer is van zwarte magie uitgevoerd door zijn moeder. Deze waanachtige denkbeelden worden versterkt door het drugsgebruik van de verdachte. Het is nog onduidelijk of zijn psychotische toestand het gevolg is van schizofrenie, dit zal in een klinische setting onderzocht dienen te worden, net als de relatie tussen het drugsgebruik en zijn psychotische toestand. Duidelijk wordt wel dat de verdachte kwetsbaar is en dat er sprake is van een hoge mate van onmacht. Er zijn weinig beschermende factoren.
Als er geen interventies plaatsvinden worden het recidiverisico en het risico op geweld ingeschat als hoog. Conform het NIFP-advies adviseren wij een klinische opname met aansluitend opname in een beschermde woonvorm. Als de (psychische) toestand van de verdachte is gestabiliseerd, kan er samen met begeleiders en de reclassering onderzocht worden welke mogelijkheden de verdachte heeft als het gaat om dagbesteding en inkomen. Abstinentie van drugs zal het risico op zowel recidive als geweld aanmerkelijk verlagen.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 13 juni 2021. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een psychose in de vorm van een paranoïde waanstoornis en van een stoornis in cannabisgebruik. Die stoornissen waren ook ten tijde van het ten laste gelegde reeds aanwezig en hebben invloed gehad op de gedragskeuzes en het gedrag ten tijde van het ten laste gelegde. Het was voor de verdachte niet volledig onmogelijk om zijn eigen gedragskeuze te bepalen, maar zijn vrijheid daarin werd als gevolg van de stoornissen wel in aanzienlijke mate ingeperkt.
De kans op gewelddadig gedrag in de toekomst en de kans dat de verdachte een ander ernstig lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen wordt ingeschat als hoog. Om dat risico op recidive te verminderen is het noodzakelijk om te proberen de verdachte door farmacotherapeutische behandeling uit de psychose te halen zodat de waanstoornis die op de voorgrond staat verbleekt. Tijdens een klinische opname kan verder onderzocht worden of er sprake is van een schizofreniespectrum stoornis. Tevens dient de verslavingsproblematiek nader in kaart gebracht te worden en is het raadzaam om de verdachte ondersteuning te bieden bij het vinden van nieuwe (mogelijk begeleide) woonruimte en bij het verkrijgen van een uitkering of andere inkomstenbron. Na de klinische opname kan de hulpverlening en ondersteuning ambulant worden gecontinueerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de rapportages.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist die de duur van het voorarrest met een periode van een maand overstijgt. Die maand is volgens de officier van justitie nodig om plaatsing in een kliniek te realiseren en zodoende te voorkomen dat de verdachte na zijn detentie onbehandeld op straat terechtkomt.
Hoewel de rechtbank van groot belang acht dat de verdachte aansluitend aan zijn verblijf in de penitentiaire inrichting wordt opgenomen in een kliniek, volgt de rechtbank de officier van justitie niet in zijn eis. De omstandigheid dat er momenteel nog geen opname in een kliniek is geregeld, kan de oplegging van een gevangenisstraf van (aanzienlijk) langere duur dan in deze zaak passend is, niet dragen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, een klinische opname in een zorginstelling met aansluitend opname in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang, een drugsverbod en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Ter voorkoming van strafbare feiten zal aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ( [geboorteland slachtoffer] ).
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer] zal worden bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 924,06 aan materiële schade en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.204,06 inclusief wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Uitsluitend ten aanzien van de post die ziet op de schermreparatie van de mobiele telefoon dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
Aangezien er vrijspraak is bepleit heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard. Subsidiair zijn de posten die zien op de vervanging van het ID-bewijs en de schermreparatie van de mobiele telefoon betwist.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen voor zover het de posten reis- en parkeerkosten (€ 15,60), kleding (€ 165,-) en het eigen risico van de zorgverzekering (€ 385,-) betreft.
Ten aanzien van het ID-bewijs (€ 139,-) geldt dat uit het dossier blijkt dat de aangever in zijn eerste verhoor, dat een week na het opnemen van de aangifte plaatsvond, heeft verklaard dat ook zijn ID-bewijs beschadigd is geraakt. Omdat uit foto’s van de beschadigde jas ook blijkt van een beschadiging ter hoogte van de jaszak, acht de rechtbank ook deze post voldoende onderbouwd. Daarmee is de vordering tot vergoeding van de kosten voor de aanvraag van een nieuw ID-bewijs toewijsbaar.
Uit het dossier blijkt niet dat het scherm van de mobiele telefoon van de benadeelde partij door het strafbare feit beschadigd is. De onderbouwing van de vordering ten aanzien van deze post is thans ontoereikend. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering (€ 220,-) kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.204,60, vermeerderd met kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 173 (honderd drieënzeventig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
60 (zestig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn problematiek klinisch laten opnemen in een nader te bepalen forensische GGZ instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, ook als dat het innemen van medicatie inhoudt. De opname duurt een jaar, of zoveel korter als de (geneesheer-) directeur van die instelling en de reclassering verantwoord vinden. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan een indicatiestelling en plaatsing;
3. de veroordeelde zal aansluitend aan de opname verblijven in de instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek en/of urineonderzoek;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ( [geboorteland slachtoffer] ), gedurende twee jaar na heden,
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.204,60 (zegge: twaalfhonderdvier euro en zestig cent), bestaande uit € 704,60 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 1.204,60(hoofdsom,
zegge: twaalfhonderdvier euro en zestig cent); bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.204,60 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
22 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. F. van Buchem en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair:
hij op of omstreeks 9 maart 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes in de heup, althans het been, van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 9 maart 2021 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door hem met
een mes in de heup, althans het been, te steken.