ECLI:NL:RBROT:2021:6550

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
ROT 20/5792
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing schadevergoeding uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven na rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds na slachtoffer te zijn geworden van een mishandeling en poging tot diefstal op 26 mei 2020. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen omdat verweerder van mening was dat er geen sprake was van ernstig letsel zoals bedoeld in de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser stelde dat hij rechtstreekse bedreigd was met een vuurwapen, wat volgens de wet zou moeten leiden tot een uitkering.

De rechtbank oordeelde dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen sprake was van een rechtstreekse bedreiging. De rechtbank vond dat de verklaring van eiser onvoldoende was genoteerd in het proces-verbaal van aangifte, waardoor de context van de bedreiging niet goed was vastgelegd. Eiser had verklaard dat hij na een klap met het vuurwapen zich realiseerde dat het om een echte bedreiging ging. De rechtbank concludeerde dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat hij met een echt vuurwapen werd bedreigd, en dat hij daardoor psychisch letsel had opgelopen.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en herstelde het primaire besluit, waarbij eiser recht had op een uitkering van € 2.500,- uit het Schadefonds. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5792

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.P. Kloppenburg),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: H.K.M. Timmermans).

Procesverloop

In het besluit van 14 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (Schadefonds) afgewezen.
In het besluit van 23 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

Wat is aan het bestreden besluit voorafgegaan?
1. Eiser is op 26 mei 2020 slachtoffer geworden van een mishandeling en poging tot diefstal. Eiser heeft daarom verzocht om een uitkering uit het Schadefonds. Verweerder heeft dit verzoek in het primaire besluit afgewezen, omdat het letsel van eiser niet wordt aangemerkt als ernstig letsel zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven (Wsg) en de daarbij horende Letsellijst van het Schadefonds (Letsellijst). Het primaire besluit is op 15 juli 2020 telefonisch aan eiser toegelicht.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds ongegrond verklaard. Volgens verweerder is bij eiser geen sprake van aantoonbaar ernstig fysiek of psychisch letsel of van een geweldsmisdrijf op grond waarvan ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld en een uitkering kan worden toegekend zonder beoordeling van medische informatie. Voor het vooronderstellen van ernstig psychisch letsel vanwege rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen dient het slachtoffer op het moment van bedreiging in de veronderstelling te verkeren dat het om een echt wapen gaat. Volgens verweerder voldoet eiser niet aan dit criterium. Verweerder handhaaft daarom de afwijzing van de aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds.
Wat is het standpunt van eiser?
3. Eiser voert in beroep aan dat wel sprake is van rechtstreekse bedreiging op grond waarvan ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld. Eiser verkeerde op het moment van bedreiging in de veronderstelling dat hij werd bedreigd met een echt vuurwapen. Weliswaar dacht eiser aanvankelijk dat het ging om een grap, na de klap met het vuurwapen op zijn hoofd werd het hem duidelijk dat het een echt vuurwapen was. De overvallers hebben, nadat zij de tassen van de vrienden van eiser hebben afgepakt, gedreigd in de knie van eiser te schieten als hij zijn telefoon niet zou geven. Hierdoor raakte eiser in shock waardoor hij verstijfde en daardoor zijn spullen niet heeft afgestaan aan de overvallers. Het proces-verbaal van aangifte is op dit punt niet volledig. Volgens eiser is dit te wijten aan de summiere weergave van de feiten en het late tijdstip waarop het proces-verbaal is opgemaakt. Tot slot voert eiser aan dat de weigering van de uitkering in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat de uitkering wel is verstrekt aan zijn twee vrienden die ook zijn overvallen. Eiser verzoekt daarom om uitkering van € 2.500,-.
Wat is het standpunt van verweerder?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitkering terecht is geweigerd. Verweerder gaat bij het beoordelen van de toedracht van een geweldsmisdrijf uit van het proces-verbaal van aangifte, omdat hierin de verklaring is opgenomen die eiser direct na het misdrijf heeft afgelegd en deze dus het meest betrouwbaar is. Uit het proces-verbaal van aangifte van 27 mei 2020 blijkt niet dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat hij met een echt vuurwapen is bedreigd. Eiser heeft voorts bij de politie aangegeven dat zijn verhaal goed is weergegeven door de politie en hij naar waarheid heeft verklaard. Aan de aanvullende verklaring die eiser heeft gegeven en de aanvullende verklaringen van eisers vrienden en getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] hecht verweerder minder waarde. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat eiser ook nadat hij een klap kreeg met het vuurwapen niet in de veronderstelling verkeerde dat het ging om een echt vuurwapen. Tot slot is volgens verweerder geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de zaak van eiser zich onderscheidt van de zaak van zijn vrienden. Zij hebben immers niet verklaard dat zij dachten dat het vuurwapen niet echt was.
Wat zijn de toepasselijke regels?
5.1
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a van de Wsg kan uitkering worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
5.2
Op grond van artikel 4, van de Wsg wordt de uitkering naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Zij beloopt ten hoogste het bedrag van de door het letsel of overlijden veroorzaakte schade, daaronder begrepen immateriële schade van nabestaanden.
5.3
De bevoegdheid van verweerder om een uitkering te verstrekken is verder uitgewerkt in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Beleidsbundel) van 1 juli 2019. Hierin is onder meer vermeld dat het Schadefonds zes letselcategorieën hanteert om het opgelopen letsel in te kunnen indelen, waaraan zes vaste uitkeringsbedragen zijn gekoppeld. Als sprake is van een geweldsmisdrijf als vermeld in paragraaf 1.2.3. van de Beleidsbundel in verbinding met paragraaf 2.A van de Letsellijst vooronderstelt verweerder in beginsel ernstig psychisch letsel zonder medische informatie. Het gaat volgens het beleid om geweldsmisdrijven die op zichzelf zo ernstig zijn dat ze vrijwel altijd een grote impact op het slachtoffer zullen hebben. Het gaat daarbij onder meer om rechtstreekse bedreigingen met een mes of vuurwapen.
5.4
In paragraaf 2.A van de Letsellijst staat dat psychisch letsel ten gevolge van een rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen, zonder het toebrengen van schotverwondingen, in letselcategorie 2 (€ 2.500,-) valt, tenzij de bedreiging naar de aard en gevolgen ernstiger is dan categorie 2 (bijvoorbeeld toebrenging van een schotverwonding). Dan valt het onder letselcategorie 3 (€ 5.000,-).
5.5
In de toelichting op de Letsellijst staat dat van een rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen sprake is als de bedreiging met het wapen op de persoon van het slachtoffer is gericht (het slachtoffer is zich op dat moment bewust van het wapen) op een voor het wapen redelijkerwijs bruikbare afstand. Daarbij moet het slachtoffer op het moment van de bedreiging in de vooronderstelling verkeren dat het om een echt wapen gaat. Als een bedreiging met een mes of vuurwapen niet rechtstreeks is, dan kan wel nog sprake zijn van een bedreiging. In dat geval onderzoekt het Schadefonds of het slachtoffer door die bedreiging ernstig psychisch letsel heeft opgelopen.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover moet de rechtbank beslissen?
6. De rechtbank stelt voorop dat zij de uitoefening van de bevoegdheid van verweerder om een uitkering te verstrekken uit het Schadefonds terughoudend moet toetsen. Niet in geschil is dat eiser slachtoffer is geworden van mishandeling en poging tot diefstal op 26 mei 2020 en dat hij daarbij is geslagen met een vuurwapen. Evenmin is in geschil dat eiser niet met objectieve medische bescheiden aannemelijk heeft gemaakt dat hij ernstig letsel heeft opgelopen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser niet in de veronderstelling verkeerde dat het vuurwapen echt was en daarom van rechtstreekse bedreiging geen sprake is.
Is er sprake van een rechtstreekse bedreiging door een vuurwapen?
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen geen sprake was. Verweerder hecht alleen waarde aan een enkele zin uit de verklaring van eiser zoals is opgenomen in het proces-verbaal van aangifte van 27 mei 2020: ‘Omdat ik niet geloofde dat het vuurwapen niet echt was werkte ik niet mee’. Vervolgens verklaart eiser echter dat hij met het vuurwapen tegen zijn hoofd is geslagen. In het proces-verbaal van aangifte is niet opgenomen of eiser er daarna van uitging dat het vuurwapen echt of niet echt was. De verbalisant heeft eiser hier ook geen nadere vragen over gesteld. Hierdoor ontbreekt een nuancering van de feiten en omstandigheden rondom de bedreiging. De aangehaalde zin ziet immers op het eerste moment waarop eiser werd bedreigd en niet op de verdere bedreiging waarover eiser heeft verklaard. De rechtbank weegt verder mee dat de aangifte om 00.10 uur is opgemaakt en dat het, gelet op de tekst van het proces-verbaal van aangifte, aannemelijk is dat dit proces-verbaal slechts een summiere weergave van de feiten bevat. Verder blijkt uit de gespreksnotitie van verweerder van 15 juli 2020 dat eiser heeft verklaard dat hij na de klap besefte dat het menens was en het om een echte beroving met een echt vuurwapen ging. Gelet op deze omstandigheden, acht de rechtbank het betoog van eiser dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij werd bedreigd met een echt vuurwapen dan ook aannemelijk. Het beroep is hierom al gegrond. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat aanleiding om psychisch letsel bij eiser te vooronderstellen. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een uitkering van € 2.500,- daarom ten onrechte afgewezen.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9.1
In artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief beslecht. De rechtbank acht definitieve beslechting van het geschil in deze zaak mogelijk.
9.2
De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf in de zaak te voorzien. Het primaire besluit van 14 juli 2020 zal worden herroepen.
9.3
Bij rechtstreekse bedreiging met een vuurwapen (eventueel met fysiek geweld of schieten zonder het toebrengen van schotverwondingen) past gelet op paragraaf 2.A van de Letsellijst letselcategorie 2 en de daarbij horende uitkering van € 2.500,-. De rechtbank heeft al geconcludeerd dat eiser rechtstreeks is bedreigd met een vuurwapen en dat met dit vuurwapen tegen zijn hoofd is geslagen. In het geval van eiser is geen sprake van schotverwondingen. De rechtbank stelt daarom vast dat eiser door het tegen hem opzettelijke gepleegde geweldsmisdrijf psychische schade heeft opgelopen die past in letselcategorie 2. De rechtbank stelt de uitkering aan eiser uit het Schadefonds vast op een bedrag van € 2.500,-. Verweerder moet dit bedrag aan eiser betalen.
Proceskosten10. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald aan hem vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die hij in beroep heeft gemaakt. Verweerder moet deze betalen. De vergoeding wordt als volgt berekend. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en is naar de zitting op de rechtbank gekomen. Dat zijn twee handelingen met een waarde van € 748,- per handeling. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 1496,-. Voor een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar is geen aanleiding nu eiser in bezwaar niet is bijgestaan door een gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een uitkering uit het Schadefonds ten bedrage van
€ 2.500,- moet betalen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 178,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1496,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.T.F. Chocolaad- De Bos, rechter, in aanwezigheid van A.M.F. Overvoorde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.