Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds na slachtoffer te zijn geworden van een mishandeling en poging tot diefstal op 26 mei 2020. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen omdat verweerder van mening was dat er geen sprake was van ernstig letsel zoals bedoeld in de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser stelde dat hij rechtstreekse bedreigd was met een vuurwapen, wat volgens de wet zou moeten leiden tot een uitkering.
De rechtbank oordeelde dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen sprake was van een rechtstreekse bedreiging. De rechtbank vond dat de verklaring van eiser onvoldoende was genoteerd in het proces-verbaal van aangifte, waardoor de context van de bedreiging niet goed was vastgelegd. Eiser had verklaard dat hij na een klap met het vuurwapen zich realiseerde dat het om een echte bedreiging ging. De rechtbank concludeerde dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat hij met een echt vuurwapen werd bedreigd, en dat hij daardoor psychisch letsel had opgelopen.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en herstelde het primaire besluit, waarbij eiser recht had op een uitkering van € 2.500,- uit het Schadefonds. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 juli 2021.