ECLI:NL:RBROT:2021:654

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
C/10/602524 / HA ZA 20-798 (handelskamer) / 8978333 CV21-2669 (sector kanton)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering tussen hoofdelijk schuldenaren voor hypotheekschuld met verwijzing van handel naar kanton na eisvermindering

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een regresvordering tussen twee hoofdelijk schuldenaren, de man en de vrouw, voor een hypotheekschuld. De rechtbank Rotterdam heeft op 29 januari 2021 een vonnis in verzet gewezen. De man, die in 2010 naar Suriname emigreerde, heeft na zijn terugkeer in 2018 een regresvordering ingesteld tegen de vrouw, omdat hij de hypotheekschuld heeft afgelost. De vrouw betwist dat de man op de schuld heeft afgelost en stelt dat het onaanvaardbaar is dat de man regres wil uitoefenen, aangezien zij ook heeft afgelost op de hypotheekschuld en andere gemeenschapsschulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn vordering heeft verlaagd tot € 11.771,72 na eisvermindering. De rechtbank heeft de zaak van de handelskamer naar de kantonrechter verwezen, omdat de vordering minder dan € 25.000 bedraagt. De rechtbank oordeelt dat de vrouw in beginsel € 2.379,55 aan de man moet betalen, tenzij zij kan aantonen dat zij zelf ook heeft afgelost op andere schulden. De rechtbank heeft de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. De wettelijke rente over de hoofdsom zal pas worden toegewezen vanaf twee weken na de datum van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven + sector kanton
zaaknummer / rolnummer: C/10/602524 / HA ZA 20-798 (handelskamer)
8978333 CV21-2669 (sector kanton)
Vonnis in verzet van 29 januari 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats persoon A] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. D. Rezaie te Amsterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats persoon B] ,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. S.A. Chedie te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 3 juni 2020 tussen de man en de vrouw bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/10/595461 / HA ZA 20-407,
  • de verzetdagvaarding van 3 augustus 2020 (aan te merken als de conclusie van antwoord), met herstelexploot van 6 augustus 2020,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 13 november 2020, inclusief de daarin genoemde processtukken (zijnde: producties en een akte eisvermindering van de man),
  • de conclusie van repliek, met producties, van de man,
  • de conclusie van dupliek, met producties, van de vrouw,
  • de akte uitlating op dupliek, van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben in de periode van 2005 – 2008 samengewoond uit hoofde van een affectieve relatie. In 2008 is de affectieve relatie ten einde gekomen. De samenwoning vond plaats in een woning (adres [adres] te Rotterdam) die door partijen gezamenlijk was aangeschaft en die bezwaard was met een hypothecaire geldlening bij Florius. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze lening. Aan de hypothecaire geldlening was een bankspaarrekening verbonden.
2.2.
De man is in 2010 geëmigreerd naar Suriname.
2.3.
De woning is in 2012 executoriaal verkocht omdat de woonlasten niet meer voldaan werden. Na de executieverkoop resteerde een restschuld van € 122.451,13.
2.4.
Een deurwaarderskantoor heeft de vrouw bij brief van 8 maart 2012 medegedeeld:
“Mevrouw,
Onlangs is er op verzoek van onze opdrachtgever ten laste van u derdenbeslag (loonbeslag) gelegd.
Die derde heeft volgens diens wettelijke verplichting, verklaring gedaan van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. Afschrift van deze verklaring treft u hierbij aan.
De derde-beslagene is thans wettelijk verplicht de in voormelde verklaring verschuldigde geldsommen (periodiek) aan ons af te dragen. Mocht de derde zaken onder zich hebben, dan dient hij deze eveneens aan ons af te geven.”
In de
verklaring derdenbeslagdie de werkgever van de vrouw heeft ingevuld naar aanleiding van dit beslag, staat dat van het inkomen van de vrouw, na aftrek van de beslagvrije voet, een bedrag van € 248,80 per maand resteert dat uitgekeerd kan worden onder dit beslag.
2.5.
De vrouw heeft schuldsanering aangevraagd bij de (kredietbank van de) gemeente Rotterdam. In het schuldenoverzicht van 7 februari 2013 is de hypotheekschuld aan Florius opgenomen voor een bedrag van € 131.460,33. Op 4 december 2015 is aan de vrouw bericht dat de schulddienstverlening is beëindigd na afronding van een succesvol traject, dat alle schuldeisers zijn geïnformeerd en dat de laatste betalingen zijn of binnenkort worden voldaan. In die brief staat dat “hiermee alle schulden zijn afgedaan”.
2.6.
De man is in 2018 teruggekeerd naar Nederland en hij is toen in Nederland in loondienst getreden. Florius heeft executoriaal derdenbeslag laten leggen op het loon van de man ter voldoening van de restschuld.
2.7.
De man heeft schuldsanering aangevraagd bij de (kredietbank van de) gemeente Amsterdam.
2.8.
Het bedrijf
Hypocasso restschuldheeft de man bij e-mailbericht van 16 november 2019 medegedeeld:
“Goedemorgen heer [persoon A] ,
Vanuit het saneringskrediet van de gemeente Amsterdam hebben wij een bedrag ontvangen van € 12.931,07.
Vanuit de deurwaarder hebben wij een totaalbedrag ontvangen van € 18.847,13.”
2.9.
De man heeft de vrouw bij brief van 24 februari 2020 gesommeerd om aan hem € 61.225,57 (de helft van de restschuld) te voldoen. De vrouw heeft niet voldaan aan deze sommatie.
2.10.
De deurwaarder heeft de man bij brief van 13 november 2020 meegedeeld dat de restschuld € 122.862,60 bedroeg, waarvan € 18.847,13 inmiddels is voldaan en nog resteert te betalen: € 104.015,47 + PM.
2.11.
De man heeft de vrouw bij brief van 24 februari 2020 gesommeerd om aan hem € 61.225,57 (de helft van de restschuld) te voldoen. De vrouw heeft niet voldaan aan deze sommatie.
2.12.
De man heeft op enig moment conservatoir derdenbeslag laten leggen op de bijstandsuitkering van de vrouw.
2.13.
Florius heeft de man bij e-mailbericht van 19 november 2020 medegedeeld:
“Graag reageer ik op ons telefoongesprek van 19 november 2020. U heeft een vraag over uw bankspaarrekening. Hieronder informeer ik u als volgt.
Uw bankspaarrekening
Het bedrag op uw bankspaarrekening is verrekend op de hypotheekschuld. Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
2.14.
De uitkering onder deze bankspaarrekening bedroeg € 6.937,89, volgens een brief van Florius van 19 september 2012 aan de vrouw.

3..De vordering en het verweer

3.1.
De man vorderde, voordat hij zijn eis verminderde, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de regresvordering van de man toe te wijzen en de vrouw primair te veroordelen tot betaling ineens van de helft van de restant hypotheekschuld, groot € 61.225,57; subsidiair te veroordelen tot betaling van € 59.607,52 in termijnen van € 451,66 per vier weken alsmede tot betaling ineens van € 1.618,05, de helft van € 3.236,10 dat reeds door de man aan Florius is voldaan;
II. het onder I gevorderde te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 maart 2020, alsmede de vrouw te veroordelen tot betaling van minimaal € 1.678,58 aan buitengerechtelijke incassokosten dan wel zoveel meer als de man maximaal kan vorderen conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
III. de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van de nakosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. de vrouw te veroordelen in de volledige proceskosten, subsidiair te veroordelen tot betaling van een hoger bedrag dan de gebruikelijke veroordeling overeenkomstig het liquidatietarief, en meer subsidiair om de vrouw te veroordelen in de proceskosten overeenkomstig het liquidatietarief, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De man stelt in zijn akte eisvermindering dat hij zijn vordering (sub I) verlaagt tot
€ 11.771,72.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
De stellingen en weren, zullen waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling

4.1.
De zaak is aangebracht bij de handelskamer van de rechtbank. De man heeft zijn vordering verlaagd tot minder dan € 25.000. Dergelijke vorderingen behoren tot de competentie van de kantonrechter, niet van de handelskamer. De rechtbank verwijst de zaak in de stand waarin het zich bevindt - de zaak staat voor vonnis - naar de kantonrechter.
4.2.
De rechter van de handelskamer ten overstaan van wie in de onderhavige zaak de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, is tevens kantonrechter. Daarom wordt onderhavig vonnis door dezelfde rechter gewezen, maar dan in de hoedanigheid van kantonrechter.
4.3.
Termijnen voor het aanwenden van rechtsmiddelen zijn van openbare orde. De rechtbank dient daarom ambtshalve te beoordelen of het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld. De verzettermijn bedraagt in dit geval vier weken. Deze termijn begint te lopen na betekening
in persoonvan het verstekvonnis. Het verstekvonnis is aan gedaagde betekend maar niet in persoon (zoals de man zelf al aangeeft). De verzettermijn is dus nog niet gaan lopen. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de vrouw in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.4.
Het geschil komt op het volgende neer: de man wil regres uitoefenen op de vrouw omdat hij aflost op een hypotheek(rest)schuld waarvoor ook de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is. De vrouw betwist dat de man op de schuld heeft afgelost en de vrouw stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man een regresrecht wil uitoefenen. De vrouw wijst er op dat de man in 2010 naar Suriname is afgereisd en haar (dus) in haar eentje met de schulden, waaronder de hypotheekschuld, heeft achter gelaten. De vrouw stelt dat zij zelf ook heeft afgelost op de hypotheekschuld alsmede op andere gemeenschapsschulden. De vrouw beroept zich in zoverre op een verrekeningsrecht.
4.5.
Daarnaast speelde nog de vraag wat er is gebeurd met de uitkering onder de bankspaarrekening die was gekoppeld aan de hypothecaire geldlening. Uit het onder de Feiten (onder rov. 2.13) geciteerde bericht blijkt dat deze uitkering in mindering is gebracht op de schuld. De rechtbank maakt hieruit de gevolgtrekking dat niet één van partijen de uitkering heeft ontvangen en ten eigen bate heeft aangewend. Er valt hier dus tussen partijen niets te verrekenen.
4.6.
De man onderbouwde zijn vordering van € 11.771,72 (na eisvermindering) in eerste instantie als volgt:
  • de man heeft zelf inmiddels al € 10.612,37 afgelost aan de hypotheekrestschuld,
  • de gemeentelijke Amsterdamse kredietbank heeft ten behoeve van de man € 12.931,07 afgelost op de lening,
  • € 12.931,07 + € 10.612,37 = € 23.543,44,
  • daarvan door de vrouw te betalen de helft: € 11.771,72.
Later in de procedure heeft de man gesteld dat hij nog meer heeft afgelost, namelijk (niet € 23.543,44 maar) € 31.778,20, bestaande uit € 18.847,13 door de man zelf afgelost + € 12.931,07 namens hem afgelost door de gemeentelijke Amsterdamse kredietbank (de man heeft overigens zijn eis niet vermeerderd vanwege deze gesteld hogere aflossing).
4.7.
De rechtbank plaatst het volgende voorop. De man heeft een wettelijk regresrecht op de vrouw voor zover hij meer dan zijn aandeel in de schuld heeft gedragen (artikel 6:12 lid 1 BW). Dat aandeel is niet per definitie de helft. De wet bevat namelijk geen algemene bepaling hoe hoog het aandeel is dat hoofdelijk schuldenaren in hun onderlinge verhouding moeten dragen. De grootte van ieders bijdrageplicht hangt af van de onderlinge verhouding van de hoofdelijk schuldenaren (art. 6:10 lid 1 BW).
4.8.
De man heeft gesteld dat het aandeel van de vrouw de helft is. Dit is op zich niet betwist door de vrouw. De vrouw heeft niet gesteld dat zij minder dan de man bijdroeg in de kosten van de huishouding bijvoorbeeld omdat zij tijdens de samenwoning parttime werkte en de man fulltime. Als onweersproken staat daarom vast dat de vrouw (in beginsel) voor de helft moet bijdragen in de restschuld.
4.9.
Inmiddels is gebleken dat Florius, afgezien van hetgeen inmiddels is afgelost, geen aanspraak meer maakt op aflossing van de restschuld. Dit beperkt het debat tot de vraag of de man meer dan de helft heeft afgelost van het inmiddels afgeloste bedrag. Dat bedrag is € 31.778,20 en bestaat uit twee deelbedragen: € 12.931,07 en € 18.847,13.
4.10.
Vast staat dat het deelbedrag van € 12.931,07 is betaald door/ namens de man. Dit blijkt genoegzaam uit het onder rov. 2.8 geciteerde e-mailbericht. Daarin staat dat de gemeente Amsterdam dit bedrag namens de man heeft voldaan. Ook in een betalingsspecificatie van de gemeente Amsterdam staat dat namens de man € 12.931,07 is betaald ter aflossing op de restschuld bij Florius (bijlage bij B8 formulier van de man van 3 november 2020).
4.11.
Dan resteert de vraag wie van partijen het restant van € 18.847,13 heeft betaald. De man stelt dat uit het onder rov. 2.8 geciteerde e-mailbericht blijkt dat hij dat is geweest. Deze stelling is niet juist. Er staat in het e-mailbericht wel dat er € 18.847,13 is geïncasseerd door de deurwaarder, maar er staat niet in of dit bedrag is geïncasseerd bij de man dan wel bij de vrouw. Dat een deel ook bij de vrouw is geïncasseerd kan heel goed mogelijk zijn. Bij de vrouw was immers al beslag gelegd in 2012 en bij de man pas na zijn terugkeer in 2018. Bovendien heeft de vrouw succesvol een schuldsaneringstraject afgelegd, waarbij de gemeente Rotterdam heeft verklaard dat de vrouw haar schulden heeft voldaan. Ook dat wijst op aflossing door de vrouw.
4.12.
Het is aan de man om zijn standpunt te onderbouwen dat hij meer heeft afgelost dan de vrouw. De man stelt dat zijn aflossingen zijn geschied middels inhouding uit hoofde van loonbeslag. De man legt daarbij diverse loonstrookjes over (één loonstrook bij dagvaarding en meerdere loonstrookjes bij zijn
akte overlegging nadere stukkenvan 23 november 2020, productie drie). Uit deze loonstroken blijkt dat bij de man geïncasseerd is:
€ 225,83 loonstrook 27-08-2019 (de ene loonstrook in productie 1 bij dagvaarding)
€ 1.212,37 loonstrook 04-12-2019
€ 182,40 loonstrook 19-11-2019
€ 305,25 loonstrook 13-11-2019
€ 305,25 loonstrook 05-11-2015
€ 266,39 loonstrook 29-10-2019
€ 305,25 loonstrook 22-10-2019
€ 295,26 loonstrook 15-10-2019
€ 290,80 loonstrook 08-10-2019
€ 295,26 loonstrook 02-10-2019
€ 305,25 loonstrook 24-09-2019
€ 305,25 loonstrook 17-09-2019
€ 318,19 loonstrook 10-09-2015
nihil loonstrook 04-09-2019 (niets ingehouden krachtens beslag)
nihil loonstrook 27-08-2019 (loonstrook zat ook al bij de dagvaarding)
€ 400,91 loonstrook 20-08-2019
€ 323,92 +loonstrook 23-07-2019
€ 5.337,58 totaal.
in totaal heeft de man (aantoonbaar) afgelost: € 12.931,07 + € 5.337,58 = € 18.268,65
de man was verschuldigd (helft van € 31.778,20):
€ 15.889,10 -
teveel betaald door de man € 2.379,55
4.13.
De man stelt dat hij niet al zijn loonstrookjes meer heeft. Dit komt voor zijn risico. Van een hoofdelijk schuldenaar die regres zoekt op een andere hoofdelijk schuldenaar mag verwacht worden dat hij weet wat hij zelf heeft afgelost.
4.14.
Er bestaat geen enkele concrete aanwijzing dat het loonbeslag onder de man is gelegd voor enige andere schuld dan die van Florius zoals de vrouw heeft betoogd.
4.15.
De vrouw moet dus in beginsel € 2.379,55 betalen, dit tenzij de vrouw heeft afgelost op andere gemeenschapsschulden (die mag zij dan verrekenen) of haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt.
4.16.
De vrouw is op de mondelinge behandeling aangezegd om nader uit te zoeken hoeveel zij zelf heeft afgelost bijv. door loonbeslag en het schuldsaneringstraject, en op welke gemeenschapsschulden. Dat heeft de vrouw niet gedaan. In de conclusie van dupliek van de vrouw worden geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat zij minder dan voornoemde € 2.379,55 verschuldigd is aan de man.
4.17.
Het beroep van de vrouw op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid faalt. Er geldt een hoge drempel om aan te nemen dat het onaanvaardbaar is dat de man regres uitoefent. Die drempel wordt naar het oordeel van de rechtbank niet gehaald, gelet op de desbetreffende stellingen en het verhandelde ter zitting. Niet voldoende is dat de vrouw niet of nauwelijks in de woning heeft gewoond en dat de vrouw, naar zij stelt, door de man is mishandeld. De vrouw kon daarvoor strafrechtelijke aangifte doen en dat heeft zij ook gedaan. Het mag zo zijn dat het tegenover de vrouw van weinig zorgvuldigheid heeft getuigd dat de man destijds onder achterlating van schulden is afgereisd naar Suriname. Daar staat echter tegenover dat de vrouw zelf de keuze heeft gemaakt om samen met de man een hypothecaire geldlening af te sluiten. De vrouw dient daarvan de consequenties te dragen. Uit de strafrechtelijke aangifte van de vrouw valt af te leiden dat haar relatie met de man al jarenlang niet zo goed was toen zij samen met hem de woning kocht.
4.18.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen. Door de man opgevoerde kosten van betekening van exploten en van het leggen van beslag zijn sowieso geen buitengerechtelijke kosten maar proceskosten. Voor zover er dan nog kosten overblijven zijn die niet in redelijkheid gemaakt. In het incassotraject vorderde de man van de vrouw een bedrag dat veel te hoog was (€ 61.225,57). Bovendien geniet de vrouw een bijstandsuitkering. Dan mocht de man niet menen dat de vrouw in staat was om dit bedrag van € 61.225,57 te betalen. En dan hebben incassopogingen niet veel zin.
4.19.
De wettelijke rente over de hoofdsom zal pas worden toegewezen vanaf twee weken na de datum van dit vonnis. Het verzuim is niet eerder ingetreden. Van een hoofdelijk schuldenaar die regres wil uitoefenen op een andere hoofdelijk schuldenaar mag verwacht worden dat hij aan die andere hoofdelijk schuldenaar deugdelijk uitlegt welke vordering hij heeft, waaronder hoeveel hij zelf heeft afgelost. Dat heeft de man niet gedaan. Pas laat in de onderhavige procedure heeft de man zijn vordering onderbouwd.
4.20.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-partners) compenseren.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 2.379,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[2517/2294]