ECLI:NL:RBROT:2021:651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
10/264393-19 / TUL VV: 10/057002-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging, mishandeling en diefstal met tbs en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die schuldig werd bevonden aan het samen met een ander plegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging, mishandeling en diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 30 oktober 2019 te Rotterdam, samen met een medeverdachte, een slachtoffer wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door deze aan een stoel vast te binden. Tijdens deze vrijheidsberoving heeft de verdachte het slachtoffer mishandeld en bedreigd met de dood. De verdachte heeft de feiten grotendeels bekend, maar betwistte enkele onderdelen van de aangifte. De rechtbank achtte de aangifte echter geloofwaardig en steunde haar oordeel op de beschikbare bewijsmiddelen.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, terbeschikkingstelling met dwangverpleging en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De verdediging pleitte voor een kale gevangenisstraf of een gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een hoog recidiverisico vertoonde en dat behandeling noodzakelijk was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest, en besloot tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank weigerde de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, omdat de verdachte inmiddels nieuwe strafbare feiten had gepleegd.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, een ernstige inbreuk had gemaakt op de persoonlijke vrijheid en integriteit van het slachtoffer, wat leidde tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De beslissing om terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, werd genomen om de maatschappij te beschermen tegen de verdachte, die niet in staat bleek om samen te werken met hulpverleners en een hoog risico op recidive vertoonde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/264393-19
Parketnummer vordering TUL VV: 10/057002-18
Datum uitspraak: 29 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
Kerkeplaat 25 3313LC Dordrecht (adres PI),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 februari 2020 en 15 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie en standpunt verdediging

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel (gevangenisstraf van 2 weken) in de zaak met parketnummer 10/057002-18.
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd en bepleit om geen terbeschikkingstelling
met dwangverpleging op te leggen. Het advies van de deskundigen van het Pieter Baan
Centrum (hierna: PBC) is onvoldoende onderbouwd en het onderzoek is onvolledig
geweest. Het recidivegevaar kan voorkomen worden als verdachte goed is ingesteld op
medicatie en geen alcohol gebruikt. Bovendien is de verdachte met zijn beperkte zicht niet meer in staat anderen fysiek iets aan te doen. Een terbeschikkingstelling is derhalve niet noodzakelijk ter beveiliging van de maatschappij.
Primair verzoekt de verdediging aan de verdachte een kale gevangenisstraf op te leggen.
Subsidiair verzoekt de verdediging om een gevangenisstraf met een voorwaardelijk deel op
te leggen, zodat de reclassering de verdachte kan begeleiden. Meer subsidiair wijst de verdediging op de mogelijkheid een tussenvonnis te wijzen, waarin de reclassering de
opdracht krijgt een maatregelenrapport op te stellen om te kijken naar de mogelijkheid van
terbeschikkingstelling met voorwaarden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
De verdachte heeft de hem tenlastegelegde feiten grotendeels bekend, maar heeft een aantal onderdelen van de aangifte betwist. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij de aangever niet met een asbak geslagen heeft, niet heeft gedreigd diens vingers er af te snijden en dat hij niet betrokken is geweest bij diefstal van de spullen van de aangever door de medeverdachte.
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan de aangifte te twijfelen en acht op grond van deze aangifte en de overige zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, welke de aangifte ondersteunen, het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 30 oktober 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk [naam slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd
gehouden, door
- die [naam slachtoffer] bij zijn kleding vast te pakken en te zeggen dat die
[naam slachtoffer] mee moest lopen en
- de handen en voeten van die [naam slachtoffer] met elektriciteitskabels bij
elkaar te binden en vervolgens die [naam slachtoffer] aan een stoel vast te binden,
waardoor die [naam slachtoffer] niet kon gaan en staan waar hij wilde;
2.
hij
op 30 oktober 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door
(terwijl die [naam slachtoffer] zat vastgebonden op een stoel)
- die [naam slachtoffer] meermalen te slaan en te stompen
en te trappen in het gezicht en tegen het lichaam en- die [naam slachtoffer] met een asbak
tegen het hoofd te slaan;
3
hij
op 30 oktober 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je
doodmaken" en "Ik ga je vermoorden, ik ga 30 jaar zitten hiervoor"
en Ik wil je vingers er af snijden";
4.
hij
op 30 oktober 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
een bankpas en een mobiele telefoon (merk Nokia), die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn
mededader toebehoorden, heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
2.
medeplegen van mishandeling
3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling
4.
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, bedreigingen en diefstal. Het slachtoffer had bij de verdachte een schuld uitstaan van op de pof gekochte drugs. Toen het slachtoffer bij de mededader thuis kwam, heeft de verdachte samen met zijn mededader het slachtoffer vastgebonden aan een stoel en hem een aantal uren vastgehouden. In deze tijd heeft de verdachte het slachtoffer zodanig mishandeld dat deze onder meer een gebroken neus opliep. Ook heeft hij hem met de dood bedreigd, een mes bij zijn keel gehouden en gedreigd zijn vingers eraf te snijden. De verdachte had een leidende rol en gaf zijn mededader opdrachten in de uitvoering van de strafbare feiten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 oktober 2020 blijkt dat de verdachte eerder en ook recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, in het bijzonder mishandelingen, beledigingen en bedreigingen.
7.3.2.
Rapportages
Het dossier bevat een rapport van GGZ reclassering Fivoor, gedateerd 22 januari 2020. De reclassering concludeert dat het niet mogelijk is om zonder nader onderzoek tot een passend plan van aanpak te komen, eventueel in het kader van bijzondere voorwaarden. De verdachte is reeds jarenlang bekend bij de reclassering. Reclasseringsbemoeienis en (ambulante) hulpverlening hebben echter weinig tot geen invloed gehad op het reduceren van de kans op recidive. Afspraken op kantoor van de reclassering zijn een te grote opgave voor de verdachte. Daarnaast is de verdachte vaak telefonisch onbereikbaar voor de reclassering of zet hij zijn deurbel uit. Buiten het toezicht is ingezet op hulpverlening maar dit komt onvoldoende van de grond aangezien de verdachte zijn afspraken niet nakomt.
Het dossier bevat daarnaast een pro justitia rapport van 13 oktober 2020, opgemaakt door [naam psychiater] , psychiater en [naam GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, beiden als gedragsdeskundige verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie PBC. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline trekken, een stoornis in alcoholgebruik (ernstig, in remissie in gereguleerde omgeving) en een stoornis in tabaksgebruik naast een stoornis in cafeïnegebruik (hoewel deze laatste niet geclassificeerd wordt in de DSM-5). Er is een duurzaam, rigide en moeizaam te veranderen patroon van afwijkende innerlijke ervaringen en gedragingen, die tot uiting komen op het gebied van cognities, op het gebied van affectiviteit, in het interpersoonlijk functioneren en in de impulsbeheersing. In de persoonlijkheid vallen vooral antisociale trekken, borderline trekken en narcistische trekken op. Betrokkene laat zich kennen als een man, die moeilijk met frustraties overweg kan en waarbij gevoelens van boosheid en verongelijktheid aan de oppervlakte liggen. Hij toont zich krenkbaar, sterk zelfbepalend en heeft een gebrekkige impuls- en agressieregulatie.
De persoonlijkheidsstoornis bestond ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. De verdachte zal bij externe prikkels en zaken die hem tegenstaan, passend bij zijn persoonlijkheidspathologie (krenkbaar, prikkelbaar, wantrouwend en impulsief), gemakkelijk agressief reageren. Zeker als hij ook nog alcohol gedronken heeft, daar alcohol een katalysator is voor de persoonlijkheidspathologie van de verdachte. Maar ook zonder alcohol heeft de verdachte agressief gedrag laten zien tijdens zijn opname in het PBC.
Een klinisch forensische behandeling, waarbij zowel aandacht is voor de verslavings- als de persoonlijkheidsproblematiek, is noodzakelijk. Het advies is om terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Ten aanzien van een alternatieve straf of maatregel, hebben de deskundigen het volgende overwogen. Behandeling binnen een zorgmachtiging wordt niet haalbaar geacht gelet op het gebrek aan garantie voor continuïteit en de korte duur (tenzij steeds verlengd). Daarnaast wordt de verdachte niet in staat geacht om tot samenwerking in een behandeling te komen.
Een voorwaardelijke vrijheidsstraf met bijzondere voorwaarden is niet afdoende gelet op het hoge recidiverisico in combinatie met het niet toelaten van toezicht en het niet houden aan bijzondere voorwaarden, zoals uit het verleden is gebleken. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden is gelet op het nodig geachte beveiligingsniveau in combinatie met het risico dat de verdachte niet zal instemmen of zich niet aan voorwaarden zal houden, niet haalbaar.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen van de deskundigen. De conclusies van de deskundigen zijn op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en deugdelijk en inzichtelijk onderbouwd.
Het verweer van de raadsman met betrekking tot het onvolledige onderzoek van de gedragsdeskundigen van het PBC, volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat de verdachte in het PBC weigerde het gesprek aan te gaan en geen medewerking verleende aan test-, neuropsychologisch en medisch onderzoek. Ook heeft de verdachte geen toestemming gegeven voor inzage in zijn medisch dossier en het opvragen van informatie bij referenten.
Volgens de deskundigen is deze weigerachtige houding niet ingegeven door psychopathologie en de rechtbank heeft geen aanknopingspunten om dat anders te zien. Gelet hierop komt het in de eerste plaats voor rekening en risico van de verdachte dat in het PBC geen volledig onderzoek heeft plaatsgevonden. Ondanks de weigering van de verdachte hebben de gedragsdeskundigen wel aan hun inspanningsverplichting voldaan om het onderzoek gestalte te geven. Uit de indrukken gedurende de contacten met de verdachte, de observaties en de beschikbare informatie hebben zij een beeld van de verdachte verkregen en hebben zij tot diagnostische conclusies kunnen komen en deze conclusies zijn zorgvuldig onderbouwd.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank van oordeel is dat, zoals door de deskundigen vastgesteld, bij de verdachte sprake is van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en borderline trekken, een stoornis in alcoholgebruik (ernstig, in remissie in gereguleerde omgeving) en een stoornis in tabaksgebruik naast een stoornis in cafeïnegebruik. Deze stoornissen zijn van invloed geweest op het handelen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte is weliswaar een strafbare dader maar de bewezen verklaarde feiten kunnen hem in verminderde mate worden toegerekend.
Dat, zoals door de raadsman betoogd, het gedrag van de verdachte niet zozeer zou zijn ingegeven door een stoornis maar is veroorzaakt door een te hoge bloedsuikerspiegel vanwege diabetes, is onvoldoende onderbouwd en ook anderszins niet aannemelijk geworden.
Straf
Gezien de ernst van de feiten is het opleggen van een gevangenisstraf op zijn plaats. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte en straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank constateert daarnaast dat de feiten waarvoor de verdachte in de loop der tijd is veroordeeld en het toegepaste geweld in ernst zijn toegenomen en uitmondend in onderhavige feiten waarbij verdachte zich bijzonder gewelddadig en wreed heeft gedragen zonder zich kennelijk om het lot van zijn slachtoffer te bekommeren. Verdachte had hierbij bovendien ten opzichte van de mededader duidelijk een leidende rol en heeft daarbij steeds het initiatief tot de wrede mishandelingen genomen. De verdachte heeft ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat sprake zou zijn van minimaal letsel bij het slachtoffer lijkt niet aan het handelen van verdachte te danken. Verdachte heeft daar op zitting zelfs over verklaard dat hij erger letsel had verwacht gelet op de kracht waarmee hij het slachtoffer heeft geslagen. Dat ‘slechts’ sprake zou zijn geweest van een kortdurende vrijheidsberoving doet aan de ernst van het feit niet af. Voor het slachtoffer moeten het gelet op de wreedheid van het geweld en de ernst van de bedreigingen bijzonder beangstigende uren zijn geweest, waarbij voor het slachtoffer bovendien onzeker was waar het geweld zou eindigen en wanneer hij weer zou worden vrijgelaten. Ook in zijn algemeenheid zorgt dergelijk handelen van de verdachte voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte, zoals geconcludeerd in het rapport van de deskundigen van het PBC, ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden.
Maatregel
Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht. Daarnaast zijn de door de verdachte begane feiten misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr. Gelet op de bewezenverklaring en de kwalificatie daarvan betreffen de feiten tevens misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr.
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van een maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt dan ook voldaan.
De raadsman heeft bepleit af te zien van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging en de verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij psychisch in orde is. Hij wil wel meewerken aan een ambulante behandeling voor alcoholgebruik en begeleiding door de reclassering. De rechtbank ziet hier echter geen heil in. De verdachte toont geen ziekte-inzicht en probleembesef en uit de jarenlange inspanningen door de reclassering blijkt dat een ambulante begeleiding door de reclassering (in samenwerking met andere hulpverlenende instanties) niet toereikend genoeg is om te voorkomen dat de verdachte in risicovolle situaties belandt. De verdachte is, zoals ook beschreven in de rapportage van de gedragsdeskundigen, eenvoudigweg niet in staat gebleken om tot een vruchtbare samenwerking met zijn behandelaars te komen. Behandeling in een setting met een minder hoog beveiligingsrisico dan met een terbeschikkingstelling met dwangverpleging behoort, gezien de bevindingen van de gedragsdeskundigen, niet (meer) tot de mogelijkheden.
Het voorstel van de raadsman voor het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden of het wijzen van een tussenvonnis met daarin de opdracht aan de reclassering een maatregelenrapport te laten opstellen, acht de rechtbank dan ook niet aan de orde. Een kale gevangenisstraf vindt de rechtbank onverantwoord, omdat de verdachte dan onbehandeld zou terugkeren in de maatschappij en het recidiverisico daarmee niet is afgenomen. Voor deze verdachte geldt dat het elimineren van risico’s op herhaling niet anders kan plaatsvinden dan binnen het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Dat de verdachte door zijn verminderde zicht niet meer in staat zou zijn strafbare feiten te plegen, valt de rechtbank niet in te zien.
Alles afwegende acht de rechtbank terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk. Naast een gevangenisstraf zal de rechtbank dan ook aan de verdachte deze maatregel opleggen. De kwalificatie van de gepleegde strafbare feiten leidt er toe dat de totale duur van een terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven kan gaan.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 17 december 2018 (parketnummer 10/057002-18) van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 1 januari 2019.
8.2.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder parketnummer 10/057002-18 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht af te zien van het geven van een last tot tenuitvoerlegging.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Nu de rechtbank in de hoofdzaak onder meer de (ongemaximeerde) terbeschikkingstelling van de verdachte met dwangverpleging zal gelasten naast een gevangenisstraf van achttien maanden, acht de rechtbank de last tot tenuitvoerlegging niet opportuun. De vordering zal daarom worden afgewezen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37a, 37b, 47, 57, 282, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 17 december 2018 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
mr. dr. M.M. Koevoets en mr. A-M. Lohuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 30 oktober 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[naam slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd
gehouden,
door
- die [naam slachtoffer] bij zijn kleding vast te pakken en/of te zeggen dat die
[naam slachtoffer] mee moest lopen en/of
- de handen en/of voeten van die [naam slachtoffer] met elektriciteitskabels bij
elkaar te binden en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer] aan een stoel vast te binden,
waardoor die [naam slachtoffer] niet kon gaan en staan waar hij wilde;
(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)
2.
hij
op of omstreeks 30 oktober 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door
(terwijl die [naam slachtoffer] zat vastgebonden op een stoel)
- die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of te stompen
en/of te schoppen en/of te trappen in het gezicht en/of tegen het lichaam en/of
- die [naam slachtoffer] met een asbak, althans een hard en/of zwaar voorwerp,
op/tegen het hoofd te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)
3
hij
op of omstreeks 30 oktober 2019 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [naam slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je
doodmaken" en/of "Ik ga je vermoorden, ik ga 30 jaar zitten hiervoor"
en/of Ik wil je vingers er af snijden", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij
op of omstreeks 30 oktober 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een bankpas en/of een mobiele telefoon (merk Nokia), in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van
Strafrecht)