In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder van een bedrijfsruimte en de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het pand. De eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], heeft de VvE aangeklaagd wegens schade die is ontstaan door een lekkage in de kelderruimte van de bedrijfsruimte. De lekkage vond plaats op of omstreeks 8 augustus 2020 en was het gevolg van een gebrek in de gemeenschappelijke hemelwaterafvoer. De eiser vorderde een schadevergoeding van € 1.933,- en buitengerechtelijke kosten van € 289,95, vermeerderd met wettelijke rente.
De VvE heeft de aansprakelijkheid betwist en aangevoerd dat de eiser de schade zelf heeft beoordeeld en dat er geen onafhankelijke taxatie heeft plaatsgevonden. De VvE stelde dat de kelderruimte niet als werkruimte gebruikt mocht worden en dat de eiser niet zorgvuldig met zijn goederen is omgegaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de lekkage is veroorzaakt door een gebrek in de hemelwaterafvoer, die tot de gemeenschappelijke delen van het complex behoort. De VvE is verantwoordelijk voor het onderhoud van deze afvoer en is op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk voor de gevolgschade.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de hoogte van de schade en heeft besloten dat er een mondelinge behandeling moet plaatsvinden om de zaak verder te bespreken. De partijen zijn opgeroepen om op een nader te bepalen datum te verschijnen, waarbij zij de gelegenheid krijgen om hun stellingen nader toe te lichten en mogelijk tot een schikking te komen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.