In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever ([eiseres]) en een werknemer ([gedaagde]) over de terugbetaling van studiekosten. De werknemer was van 4 november 2014 tot en met 31 augustus 2019 in dienst bij de werkgever en had een studiekostenbeding in zijn arbeidsovereenkomst. De werkgever vorderde een bedrag van € 2.808,81 aan studiekosten, omdat de werknemer de opleiding 'Chauffeur Zware Berging' had gevolgd, maar het bijbehorende examen niet had afgelegd. De werknemer betwistte de vordering en stelde dat de werkgever hem de mogelijkheid had ontnomen om het examen af te leggen.
De kantonrechter oordeelde dat het studiekostenbeding rechtsgeldig was en dat de werknemer verplicht was om 66,7% van de studiekosten terug te betalen, omdat hij zijn dienstverband had beëindigd binnen het tweede jaar na afloop van de opleiding. De rechter concludeerde dat de werknemer niet had aangetoond dat het aan de werkgever te wijten was dat hij het examen niet had afgelegd. De werkgever had bovendien onterecht examenkosten in rekening gebracht, wat leidde tot een vermindering van het te betalen bedrag. Uiteindelijk werd de werknemer veroordeeld tot betaling van € 1.627,14, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 augustus 2019.
De uitspraak benadrukt de rechtsgeldigheid van studiekostenbedingen in arbeidsovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van werknemers om aan hun verplichtingen te voldoen, zelfs als zij de opleiding niet volledig hebben afgerond. De kantonrechter wees ook op de noodzaak voor partijen om hun stellingen voldoende te onderbouwen in een rechtszaak.