ECLI:NL:RBROT:2021:6493

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
21-79 FT EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot instemming met schuldregeling in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire

Op 29 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een verzoek tot een dwangakkoord heeft ingediend. Dit verzoek is gedaan in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire, waarbij verzoekster mogelijk als gedupeerde wordt aangemerkt. Verzoekster heeft op 19 januari 2021 een verzoek ingediend om een vijftal schuldeisers, waaronder Capabel en Berini, te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meerderheid van de schuldeisers, namelijk negenentwintig van de eenendertig, akkoord is gegaan met de regeling. Capabel en Berini hebben echter geweigerd in te stemmen, waarbij Capabel heeft aangegeven dat het aangeboden bedrag te laag is en niet in verhouding staat tot de totale schuldvordering. Berini heeft niet gereageerd op de voorstellen van verzoekster.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van Capabel en Berini. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoekster, die haar schuldenproblematiek wil oplossen, zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeisers. De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen en Capabel en Berini bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens zijn Capabel en Berini veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil, aangezien verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 juni 2021
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 19 januari 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een vijftal schuldeisers, te weten:
  • Infomedics Derdengelden, vertegenwoordigd door Yards Gerechtsdeurwaarders (hierna: Infomedics);
  • Capabel Onderwijs Groep B.V., vertegenwoordigd door Bosveld Gerechtsdeurwaarders (hierna: Capabel);
  • Fit for free;
  • DUO;
  • Berini B.V. (hierna: Berini),
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Capabel heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Schuldhulpverlening heeft bij het e-mailbericht van 15 februari 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven dat Infomedics bij brief van 27 november 2020, heeft ingestemd met de aangeboden schuldregeling. Tevens heeft schuldhulpverlening bij het e-mailbericht van 18 februari 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven dat DUO bij brief van 11 november 2020, heeft ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 3 maart 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [naam 3] , werkzaam bij Van den Bosse Bewindvoeringen (hier: beschermingsbewindvoerder).
Verzoekster en de weigerende schuldeisers (Capabel, Fit for free en Berini) zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Fit for free heeft bij het e-mailbericht van 15 april 2021, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 14 en 19 april 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [naam 3] , werkzaam bij Van den Bosse Bewindvoeringen (hier: beschermingsbewindvoerder).
Capabel en Berini zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft schuldhulpverlening in de gelegenheid gesteld om het aangeboden voorstel van een saneringskrediet om te zetten in een prognose akkoord, nu verzoekster mogelijk door de Belastingdienst als gedupeerde in het kader van de toeslagenaffaire zou kunnen worden aangemerkt. Op 10 mei 2021 heeft schuldhulpverlening de rechtbank nader bericht.
De zaak is aangehouden tot 15 juni 2021.
De beschermingsbewindvoerder heeft de rechtbank op 11 juni 2021 de laatste stand van zaken met betrekking tot de toeslagenaffaire toegestuurd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift eenendertig schuldeisers, waarvan één preferente en dertig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 82.809,50 van verzoekster te vorderen. In de eerste instantie heeft verzoekster bij brief van 21 oktober 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers (door middel van een saneringskrediet), inhoudende een betaling van 2,82 % aan de preferente schuldeisers en 1,41 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Vervolgens heeft verzoekster bij brief van 20 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers (van een prognose-akkoord), inhoudende een betaling van 3 % aan de preferente schuldeisers en van 1,50 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Ter terechtzitting heeft verzoekster desgevraagd verklaard dat zij zich bij de Belastingdienst als gedupeerde heeft aangemeld in het kader van de toeslagenaffaire. Voorts heeft verzoekster verklaard dat zij de eenmalige vergoeding van € 750,-- van de Belastingdienst heeft ontvangen. Bij het e-mailbericht van 11 juni 2021 heeft de beschermingsbewindvoerder te kennen gegeven dat de Belastingdienst telefonisch heeft bevestigd dat verzoekster als gedupeerde is aangemerkt. Ten gevolge daarvan maakt verzoekster aanspraak op de tegemoetkoming van € 30.000,- en zullen haar schulden door de Belastingdienst worden voldaan. Verzoekster heeft echter van het voorgaande nog geen schriftelijke bevestiging van de Belastingdienst ontvangen. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Negenentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Capabel en Berini stemmen hier niet mee in. Zij hebben samen een vordering met een totaalbedrag van € 7.180,82 op verzoekster, welke 8,7 % (Capabel 6,5 % en Bernini 2,2 %) van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft Capabel te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Verder heeft Capabel zich op het standpunt gesteld, dat de schuld dat aan Capabel is ontstaan, aan verzoekster zelf te wijten is. Het volledige opleidingstraject is doorlopen. Voorts heeft verzoekster in de visie van Capabel niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Gelet hierop, kan Capabel dan ook niet akkoord gaan met het gedane voorstel van verzoekster.
Berini heeft niet gereageerd op de voorstellen van verzoekster en is daarom als weigeraar aangemerkt.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben Capabel en Berini geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Capabel en Berini bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Capabel en Berini in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van Capabel en Berini een gering aandeel vormen in de totale schuldenlast van 8,7 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negenentwintig van de eenendertig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Ter zitting is de vraag besproken of verzoekster mogelijk als gedupeerde wordt aangemerkt in het kader van de Kinderopvangtoeslagenaffaire. Telefonisch is bevestigd, zo heeft de beschermingsbewindvoerder in zijn e-mailbericht verklaard, dat verzoekster inmiddels bij de Belastingdienst als gedupeerde is aangemerkt. Verzoekster maakt (mogelijk) aanspraak op een schadevergoeding van € 30.000,-. Voorts worden de overige schulden (mogelijk) integraal voldaan. Verzoekster heeft vooralsnog echter geen (bevestigings)brief van de Belastingdienst ontvangen waaruit blijkt dat zij onder de ‘Catshuisregeling’ valt.
De rechtbank is van oordeel dat niet ondenkbaar is dat verzoekster als gedupeerde van de Kinderopvangtoeslagenaffaire zal worden aangemerkt. Binnen het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling ligt een regeling voor waarmee alle geverifieerde schuldeisers van gedupeerden die onder de ‘Catshuisregeling’ vallen, volledig worden voldaan. De rechtbank stelt vast dat met de regeling zoals vervat in het Besluit compensatie schuldentrajecten [1] , beoogd is een zelfde soort voorziening aan te bieden aan gedupeerden die in een buitenrechtelijke schuldenregeling zitten, als aan gedupeerden die in een wettelijke schuldsaneringsregeling zitten. De rechtbank stelt ook vast dat op grond van het Besluit compensatie schuldentrajecten niet op voorhand aannemelijk is dat het wettelijk schuldsaneringstraject meer waarborgen of vooruitzichten biedt voor (volledige) compensatie aan de schuldeisers. Voorts is relevant dat in dit geval sprake is van een prognose-akkoord. Binnen een akkoord met deze opzet kan er toezicht worden gehouden op het verloop van de afwikkeling van de melding door verzoekster als gedupeerde bij de Belastingdienst. Er bestaat bovendien voldoende gelegenheid om gedurende de (resterende) looptijd van de regeling toe te zien op compensatie conform het Besluit compensatie schuldentrajecten.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk dat met het voorstel het uiterste kan worden gerealiseerd waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht, en kan niet gezegd worden dat het minnelijk traject de crediteuren minder zou opleveren dan het wettelijk traject.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Capabel en Berini, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om Capabel en Berini te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Capabelen Berini zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Capabel en Berini om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Capabel en Berini in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van S. Caciano, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021. [2]

Voetnoten

1.Besluit van 28 mei 2021, nr. 2021-103575, Stcrt. 2021, nr. 28303.
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.