ECLI:NL:RBROT:2021:6489

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
10/054305-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van 28 kilogram cocaïne met een gevangenisstraf van 42 maanden

Op 14 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 28 kilogram cocaïne. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, had verklaard dat hij naar Nederland was gekomen om documenten aan een persoon te overhandigen en dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van de kartonnen doos die hij vervoerde. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 42 maanden, wat de rechtbank uiteindelijk ook oplegde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne, gezien de omstandigheden waaronder hij de doos vervoerde en zijn inconsistenties in verklaringen. De rechtbank concludeerde dat het bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het vervoeren van cocaïne, wat een ernstig strafbaar feit is. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/054305-21
Datum uitspraak: 14 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. G. Ozveren, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde, te weten het opzettelijk vervoeren van 28 kilogram cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, nu uit de ter terechtzitting door de verdachte afgelegde verklaring blijkt dat hij geen wetenschap had ervan dat er cocaïne in de kartonnen doos zat.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft ter terechtzitting voor het eerst een inhoudelijke verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij op 20 februari 2021 naar Nederland is gekomen omdat hij van ene ‘ [naam persoon 1] ’ documenten aan [naam persoon 2] (hierna: [naam persoon 2] ) moest geven. De verdachte heeft [naam persoon 2] met de door de verdachte gehuurde auto opgehaald. [naam persoon 2] had toen de kartonnen doos bij zich en heeft deze in de kofferbak van de auto gezet. [naam persoon 2] heeft de verdachte verteld dat in de kartonnen doos metalen reserveonderdelen voor een schip zaten en dat de verdachte niet in de doos mocht kijken. Ook [naam persoon 1] zou tegen de verdachte hebben gezegd, voordat de verdachte naar Nederland ging, dat hij niet in de kartonnen doos mocht kijken. In Nederland was de verdachte enkel de chauffeur van [naam persoon 2] . Op de dag van de aanhouding waren de verdachte en [naam persoon 2] op weg naar het hotel Holiday Inn in Rotterdam. De volgende dag zou de verdachte [naam persoon 2] naar het schip brengen. Daarna zou de verdachte weer terugvliegen naar Riga.
De rechtbank volgt de verdachte niet in zijn verklaring en overweegt als volgt.
De verdachte is door de politie aangetroffen in een auto met in de kofferbak een met tape dichtgeplakte kartonnen doos met op de bovenkant geschreven het getal ‘28’. Na onderzoek bleek in deze kartonnen doos 28 kilogram cocaïne te zitten.
De verdachte heeft in de auto met daarin de kartonnen doos met cocaïne gereden en deze vervoerd. Naar uiterlijk aanzien heeft hij zich gedragen als degene die de beschikkingsmacht had over de kartonnen doos en de inhoud daarvan, tenzij hij een aannemelijke en overtuigende verklaring zou kunnen geven waaruit zou volgen dat hij van de inhoud geen wetenschap of vermoeden had.
De verklaring van de verdachte komt erop neer dat hij geen kennis had van de werkelijke inhoud van de doos en de aanwezigheid van cocaïne en dat hij dacht dat er metalen reserveonderdelen voor een schip in de kartonnen doos zaten.
Zijn verklaring en toelichting hebben de rechtbank echter niet overtuigd. Nadat de verdachte en [naam persoon 2] door de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] waren staande gehouden, vertelde de verdachte aan één van de verbalisanten dat hij en [naam persoon 2] beiden in Nederland waren voor werk bij een scheepmaker bedrijf. De verdachte zou tot zaterdag in Nederland blijven, dan zouden de werkzaamheden aan het schip zijn afgerond. Desgevraagd kon de verdachte geen naam of adres geven van dit bedrijf. Voorts heeft verbalisant [naam verbalisant 2] verklaard dat de verdachte erg zenuwachtig over kwam, onder andere door veel met zijn voet te bewegen, aan zijn neus te zitten en kuchgeluiden te maken en door ontwijkende antwoorden te geven. Op het moment dat de verbalisanten de auto aan het doorzoeken waren en zij in de buurt kwamen van de kartonnen doos die in de kofferbak stond, kwam de verdachte dichter bij de auto staan. Vervolgens zei de verdachte tegen de verbalisanten dat er metaal in de kartonnen doos zat en dat zij de kartonnen doos niet mochten openen. De verdachte bleef dit laatste herhalen. [naam persoon 2] heeft zich de gehele controle nergens mee bemoeid en staarde naar de grond. De rechtbank overweegt dat als de kartonnen doos daadwerkelijk van [naam persoon 2] was geweest, het in de rede had gelegen dat de verdachte dit tegen de verbalisanten had gezegd, wat hij niet heeft gedaan. De verdachte heeft bij de politie, ondanks dat hij daartoe verschillende malen de gelegenheid kreeg, geen nadere verklaring willen geven. Ter terechtzitting heeft hij verklaard, dat hij naar Nederland was gekomen om documenten aan [naam persoon 2] te geven en om de chauffeur van [naam persoon 2] te zijn, wat in strijd is met hetgeen de verdachte tegenover de verbalisanten heeft verklaard. Voorts zou uit de verklaring van de verdachte ter zitting volgen dat hij (en [naam persoon 2] ) enige dagen in Nederland in en uit hotels hebben verbleven met een grote en kostbare hoeveelheid cocaïne, wat uiterst onwaarschijnlijk lijkt.
De rechtbank hecht dan ook geen waarde aan de door de verdachte bij staande houding tegenover de politie en ter terechtzitting afgelegde verklaring. De rechtbank gaat ervan uit dat deze verklaringen zijn bedoeld om de werkelijke toedracht te verhullen. Op grond van de beschreven omstandigheden luidt de conclusie van de rechtbank dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïne in de kartonnen doos en dat de verdachte als heer en meester over de cocaïne heeft kunnen beschikken.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van cocaïne.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 februari 2021 te Rotterdam opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 28.000 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van 28 kilogram cocaïne. Voor het plegen van dit feit is de verdachte vanuit Riga (Letland) naar Nederland gereisd. Handel in harddrugs is een ernstig strafbaar feit en vormt niet zelden een bron van andersoortige - gewelddadige - vormen van criminaliteit. Vervoer van dit soort hoeveelheden cocaïne leidt tot de (verdere) verspreiding van harddrugs, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook onder een deel van de gebruikers ervan het plegen van vermogensdelicten, om hun drugsgebruik te financieren, wordt bevorderd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 april 2021 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en F.J. Koningsveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 februari 2021 te Rotterdam opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 28.000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.