ECLI:NL:RBROT:2021:6473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
10/326242-20 / vordering TUL VV: 10/682253-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor bedreiging, mishandeling en diefstal met een mes

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging, mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat uit camerabeelden niet kon worden afgeleid dat de verdachte met opzet het leven van het slachtoffer heeft bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de beelden onvoldoende bewijs boden voor de stelling dat de verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt richting het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar een dreigende situatie heeft gecreëerd, maar dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot doodslag.

De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan bedreiging, mishandeling en diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 27 december 2020 in Poortugaal het slachtoffer heeft bedreigd met een mes en hem heeft mishandeld door met het mes in de hals van het slachtoffer te snijden. Daarnaast heeft de verdachte het mes, dat toebehoorde aan het slachtoffer, weggenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid en eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een klinische opname voor zijn middelenproblematiek en reclasseringstoezicht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/326242-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/682253-17
Datum uitspraak: 6 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Vlaardingen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. M.L. Goudzwaard, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 impliciet primair ten laste gelegde (te weten poging tot doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals deze in het advies van Reclassering Nederland van 12 april 2021 zijn vermeld, alsmede een straatverbod voor de [straatnaam 1] te Poortugaal;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/682253-17, te weten een jeugddetentie voor de duur van één maand.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak poging doodslag / poging zwaar lichamelijk letsel[naam slachtoffer 1] (feit 4)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder vier impliciet primair ten laste gelegde (te weten poging tot doodslag) wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte van zeer nabij met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik – een gebied waar zich vitale organen bevinden – van de aangever. Dat de verdachte en de aangever dicht op elkaar stonden, blijkt ook uit de aangifte waarin staat vermeld dat de aangever een snijwond aan zijn hand heeft opgelopen. Door op voornoemde wijze te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever in de vitale delen zou raken en de aangever hierdoor zou komen te overlijden.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende naar voren gekomen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever [naam slachtoffer 1] . Op de camerabeelden is waar te nemen dat de verdachte aanbelt bij de aangever en het mes op dat moment achter zijn rug verborgen houdt. Als de aangever de deur opent, vraagt de verdachte wie de aangever is en de aangever stelt dezelfde vraag aan de verdachte. Vervolgens haalt de verdachte het mes achter zijn rug vandaan en houdt het eerst op heuphoogte en brengt het mes daarna omhoog, daarop doet de aangever zijn voordeur dicht. Daarna slaat de verdachte met het mes op de deur.
De verklaring van de aangever dat hij toen hij de deur open deed direct werd aangevallen door de verdachte, die met een mes op hem zou hebben ingestoken, en hij geraakt zou zijn omdat hij zich met zijn handen verweerde, wordt niet ondersteund door de camerabeelden. Uit de camerabeelden kan niet worden afgeleid dat de verdachte met het mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt gericht op het lichaam van de aangever. Op het moment dat de verdachte met het mes op de deur slaat, is de deur dicht en de aangever in de woning.
Met betrekking tot het letsel dat de aangever heeft opgelopen, komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat dit is ontstaan als gevolg van deze zwaaiende bewegingen. Op de camerabeelden is niet zichtbaar dat de handen van de aangever en het mes van de verdachte elkaar geraakt hebben. Niet is uit te sluiten dat deze verwonding op een later moment is ontstaan, aangezien uit het dossier blijkt dat de verdachte nadien is aangepakt door de aangever en zijn vrienden, waarbij ook een mes is gebruikt.
De rechtbank neemt op basis van de camerabeelden wel aan dat de verdachte een dreigende situatie heeft gecreëerd, maar komt niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde feit is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering bedreiging en mishandeling [naam slachtoffer 2] en diefstal mes (feiten 1,2 en 3)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit wegens onvoldoende overtuigend bewijs. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in de schuur van de aangever heeft begeven, de aangever heeft bedreigd en mishandeld en een mes heeft weggenomen. Vaststaat enkel dat de verdachte op enig moment met een groot mes in zijn handen heeft gelopen. Het is mogelijk dat de verdachte dit mes heeft gevonden, dan wel van iemand heeft gekregen.
4.2.2.
Beoordeling
Door de politie zijn verschillende camerabeelden uitgekeken. Een verbalisant ziet op die beelden dat op 27 december 2020 om 2:53 uur een persoon de straat ‘ [straatnaam 2] ’ in loopt. De aangever ( [naam slachtoffer 2] ), die in deze straat woont, heeft verklaard dat hij rond 3:10 uur in zijn schuur een persoon heeft zien staan, die hem heeft bedreigd, mishandeld en zijn mes heeft weggenomen. Vervolgens ziet de verbalisant op de beelden om 3:12 uur de eerdergenoemde persoon met in zijn rechterhand een groot mes. Deze persoon komt uit een brandgang, die zich bevindt tussen de straten ‘ [straatnaam 2] ’ en ‘ [straatnaam 3] ’, en belt daarna aan bij een woning. Wanneer de politie rond 3:24 uur ter plaatse komt, blijkt deze persoon de verdachte te zijn.
Gelet op het voornoemde tijdspad is de rechtbank – anders dan de verdediging – van oordeel dat het niet anders kan dan dat het de verdachte is die zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging en mishandeling van de aangever, alsmede aan de diefstal van het mes. Voor het scenario dat de verdachte het mes heeft gevonden dan wel van iemand heeft gekregen, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 27 december 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een (groot) mes aan die [naam slachtoffer 2] te tonen en dit mes op/tegen de keel/hals van die [naam slachtoffer 2] te houden;
2.
hij op 27 december 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een (groot) mes in de keel/hals van die [naam slachtoffer 2] te snijden;
3.
hij op 27 december 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard een mes toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring in cursief verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

2..mishandeling;

3..diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten.
In de nacht van 27 december 2020 heeft de verdachte zich begeven op het terrein van het slachtoffer. Toen het slachtoffer merkte dat de verdachte zich in zijn schuur bevond, heeft de verdachte een groot mes – dat in de schuur van het slachtoffer lag en toebehoorde aan het slachtoffer – met enige druk op de keel van het slachtoffer gezet. Daarbij is fysiek letsel bij het slachtoffer toegebracht, te weten een wond in de nek. Door voornoemde gedraging heeft de verdachte grote angst teweeg gebracht bij het slachtoffer. Het slachtoffer heeft ook verklaard dat hij zich erg bedreigd voelde. Dit alles heeft bovendien plaatsgevonden op het terrein van het slachtoffer, een plek waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gebeurtenissen nog geruime tijd zowel lichamelijk als ook psychisch nadelige gevolgen hiervan kunnen ondervinden. Daarnaast heeft de verdachte het mes dat toebehoorde aan het slachtoffer weggenomen. De verdachte heeft door aldus te handelen geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van het slachtoffer. Het betreffen ernstige feiten en de rechtbank rekent de verdachte dat zwaar aan. Te meer daar de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn daden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten (waaronder diefstal met bedreiging van geweld).
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 april 2021. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
‘Criminogene factoren ziet de reclassering in het overmatig gebruik van middelen, psychische problemen en het ontbreken van dagbesteding. Beschermende factoren ziet de reclassering in het gezin van herkomst en het feit dat de verdachte wenst mee te werken aan een klinische opname. De verdachte staat op de wachtlijst voor een opname bij Forensische Verslavingskliniek (FVK) van Antes Zorg te Poortugaal.
Volgens de OXREC is de kans op algemene recidive hoog en de kans op geweldsrecidive eveneens hoog. Deze score is gebaseerd op het feit dat de verdachte eerder voor een geweldsfeit is veroordeeld, er sprake is van verslaving en psychische problematiek.
De reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen. Tevens adviseert de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinisch opname) en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Geadviseerd wordt om de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte daarbij te begeleiden.
Het is van belang dat de verdachte een klinische opname doorloopt alvorens hij terugkeert in de maatschappij. Een klinische opname is noodzakelijk om langdurige abstinentie van middelen na te streven, gedegen medicatie beleid uit te zetten en onderliggende psychische problematiek te behandelen. Wanneer dit niet gebeurt, is de kans dat de verdachte terugvalt in overmatig middelengebruik en psychische problematiek aanzienlijk. De verdachte zegt zelf ook in te zien dat er iets moet gebeuren voordat hij terugkeert.’
GZ-psycholoog drs. [naam GZ-psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 25 maart 2021. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
Er is sprake van stoornissen in het gebruik van xanax, cocaïne en alcohol. De stoornissen in het gebruik van cannabis en XTC lijken in langdurige remissie. Verder lijkt er nog altijd sprake van ADHD. Hiervan zal op termijn wellicht blijken dat er, in plaats van een gecombineerd beeld, met name sprake is van het overwegend onoplettende beeld. Er is verder sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij een persoonlijkheidsstoornis nog niet gesteld kan worden. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Het is niet goed duidelijk geworden of en in hoeverre er toen ook sprake was van psychotische kenmerken, geluxeerd door excessief middelengebruik.
Gezien zijn problematiek en voorgeschiedenis is het voorstelbaar dat de stoornissen onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed. Er kan niet aangegeven worden op welke manier zijn problematiek (waaronder ook de ADHD en persoonlijkheidsproblematiek) precies heeft doorgewerkt (indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht) en wat de rol was van eventueel andere (contextuele) factoren. Het is wel voorstelbaar dat het
middelengebruik een luxerende rol heeft gespeeld bij het tenlastegelegde. Hierdoor kan er sprake zijn geweest van psychotische symptomen, dan wel verminderde impulscontrole (die ook in nuchtere toestand al tekort kan schieten). Het niet precies kunnen aangeven van hoe de problematiek heeft doorgewerkt, is een gevolg van het niet voldoende kunnen doornemen van zijn gedachten, gevoelens en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Het is ook onduidelijk in hoeverre er sprake was van de mate van middelengebruik die hij aangeeft. Bij de forse verslavingsproblematiek die hij aangeeft, is het echter moeilijk om weerstand te bieden tegen de zucht en drang tot gebruik. Dit wordt nog moeizamer als de dagbesteding en structuur wegvalt, zoals het geval was en als er daarbij sprake is van impulsiviteit en tekortschietende controle.
Het is voorstelbaar dat het tenlastegelegde hem verminderd toegerekend wordt, indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht.
Een laag recidiverisico lijkt niet meer aan de orde, gezien eerdere veroordelingen, beperkte responsiviteit op begeleiding en een beperkte aanwezigheid van beschermende factoren. De zorgen op dit moment liggen met name op het gebied van middelengebruik, de beperkte responsiviteit op begeleiding, de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en het tekortschietende ziektebesef en -inzicht.
Ondanks dat op een aantal zaken verminderd zicht is verkregen, is het voorstelbaar dat zijn problematiek heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde. Indien dit bewezen geacht wordt, wordt er geadviseerd om hem klinisch te laten behandelen voor zijn middelengebruik, waarbij zijn ouders betrokken worden. Het lijkt van belang om daarbij ook aandacht te hebben voor andere zaken die het middelengebruik mogelijk in stand houden, zoals de behoefte aan prikkels, inadequate copingstrategieën en neiging tot impulsiviteit. Na een klinische behandeling zou ambulante behandeling, bijvoorbeeld in het kader van een begeleid wonen traject, te overwegen zijn. Er moet rekening gehouden worden met de achterblijvende handelingsvaardigheden (zoals bij de IQ-test werd teruggezien), omdat zo voorkomen wordt dat hij overschat wordt. Ook lijkt het van belang om hem te behandelen in een omgeving met ook andere jongvolwassenen.’
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportages over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt enigszins verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Hiermee zal rekening worden gehouden bij de strafoplegging.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de
rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het door de officier van justitie gevorderde straatverbod als bijzondere voorwaarde zal de rechtbank niet opleggen nu dit verbod is gevorderd ten aanzien van een feit waarvan de verdachte zal worden vrijgesproken.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle vier aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Nu de rechtbank ten aanzien van feit vier tot een vrijspraak komt, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering [naam slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 2] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert aan materiële schade een bedrag van € 860,- voor een geplaatste alarminstallatie en € 47,- per maand aan abonnementskosten. Tevens wordt een vergoeding van € 100.000,- aan immateriële schade gevorderd.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze schade niet is onderbouwd. Dit deel van de vordering dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. De immateriële schade dient te worden gematigd, omdat de hoogte van dit gevorderde bedrag niet overeenkomt met de vergoeding die in soortgelijke zaken wordt toegekend. Het toe te wijzen bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu deze niet is onderbouwd. Subsidiair dient de vordering aanzienlijk te worden gematigd.
8.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in zijn vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze schade niet is onderbouwd. Nader onderzoek daarnaar zou in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoewel de gevorderde vergoeding voor immateriële schade niet is onderbouwd met stukken, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier voldoende vast dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 27 december 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van
€ 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.4.
Vorderingen [naam slachtoffer 1] en [naam benadeelde]Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] en [naam benadeelde] ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. Zij vorderen gezamenlijk een vergoeding van € 8.665,- aan materiële schade. Voorts vordert [naam benadeelde] een vergoeding van € 500,- en [naam slachtoffer 1] een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade.
8.5.
Beoordeling
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering, aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 ten laste is gelegd.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vordering, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.6.
Conclusie
De vorderingen van de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam benadeelde] zijn niet-ontvankelijk.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 28 maart 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van onder meer diefstallen (waaronder een diefstal in vereniging, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen) veroordeeld voor zover van belang tot een jeugddetentie voor de duur van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 12 april 2019.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf. De rechtbank zal de jeugddetentie omzetten in gevangenisstraf gelet op de omstandigheid dat de veroordeelde thans meerderjarig is.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:3:10 van het Wetboek van Strafvordering.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maandniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich bij de start van de klinische opname melden bij GGZ Reclassering van Antes (Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam), zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich voor zijn middelenproblematiek laten opnemen binnen de Forensische Verslavingskliniek van Antes, locatie Albrandswaardsedijk 74, 3172 AA te Poortugaal of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde staat op de wachtlijst, maar de opnamedatum is nog niet bekend. De opname start, zodra de opnamedatum bekend is. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. de veroordeelde zal zich laten behandelen door een door de reclassering aan te wijzen zorgverlener. De behandeling start na de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
4. de veroordeelde zal meewerken aan een verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Dit zal aansluitend plaatsvinden aan de klinische opname, wanneer de behandelaar en reclassering dit nodig achten. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in hun vordering;
veroordeelt de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam benadeelde] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 27 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 2] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge: duizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 28 maart 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van
1 (één) maand;
gelast dat voornoemde jeugddetentie wordt
omgezetin een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Bergen, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Wuijckhuijse, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 december 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (groot) mes aan die [naam slachtoffer 2] te tonen en/of voor te houden en/of (daarbij) (vervolgens) dit mes op/tegen de keel/hals van die [naam slachtoffer 2] te drukken/houden;
2.
hij op of omstreeks 27 december 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een (groot) mes in/tegen de keel/hals van die [naam slachtoffer 2] te snijden/prikken;
3.
hij op of omstreeks 27 december 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard een mes, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 27 december 2020 te Poortugaal, gemeente Albrandswaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (groot) mes een of meer stekende/zwaaiende bewegingen naar, althans in de richting van het hoofd/gezicht en/of lichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft gemaakt, waarbij die [naam slachtoffer 1] in zijn hand is gesneden/geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.