ECLI:NL:RBROT:2021:6465

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
10/730096-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van vuurwapenbezit en poging tot vuurwapenhandel na verwerping bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vuurwapenbezit en poging tot vuurwapenhandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het verweer van de verdediging tot bewijsuitsluiting behandeld. De verdediging voerde aan dat de resultaten van het onderzoek aan de in beslag genomen telefoon van de verdachte onrechtmatig waren verkregen, onder andere door een onrechtmatige aanhouding en een niet conforme fotoconfrontatie. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende verdenking was om de verdachte rechtmatig als verdachte aan te merken in een eerder onderzoek, en dat de daaropvolgende bewijsvergaring niet onrechtmatig was.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kan worden verweten dat hij handelingen heeft verricht die kwalificeren als een poging tot het verhandelen van wapens. De gesprekken die op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen, toonden weliswaar interesse in de verkoop van vuurwapens, maar er kon niet worden vastgesteld dat er daadwerkelijk een overeenkomst was bereikt. Daarom werd de verdachte ook van dit feit vrijgesproken.

De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, en het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de strikte eisen die aan bewijsuitsluiting worden gesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/730096-20
Datum uitspraak: 28 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte]
raadsman mr. M.R. Kok, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 20 april 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair alsmede van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, met uitzondering van het onderdeel ‘terwijl hij, verdachte van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep of gewoonte heeft gemaakt’;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak feit 1 subsidiair
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat meerdere strafbare pogingen tot overdracht van wapens hebben plaatsgevonden. Niet kan worden vastgesteld dat enige overdracht ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft als tussenpersoon gefungeerd bij deze pogingen tot overdracht. Omdat de ten laste gelegde periode een relatief korte periode beslaat, dient de verdachte van het bestanddeel ‘terwijl hij, verdachte van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep of gewoonte heeft gemaakt’ partieel te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient van dit feit integraal te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Primair heeft de raadsman aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat de resultaten van het onderzoek aan de onder verdachte in beslag genomen telefoon van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ten onrechte als zodanig is aangemerkt, omdat de (enkelvoudige) fotoconfrontatie met de aangeefster in het onderzoek Ranonkel niet voldoet aan de vereisten waaraan een fotoconfrontatie dient te voldoen. Als gevolg daarvan is het onderhavige onderzoek aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon onrechtmatig. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de bevindingen van dat onderzoek dan wel tot strafvermindering.
Ook heeft de raadsman een verweer gevoerd dat strekt tot bewijsuitsluiting van de resultaten van het onderzoek aan de telefoon van de verdachte dan wel tot strafvermindering, met een beroep op analoge toepassing van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie H.K. vs Estland (Prokuratuur, ECLI:EU:C:2021:152),
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen handelingen kunnen worden verweten die kwalificeren als een poging wapens te verhandelen zoals ten laste is gelegd.
4.2.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting op basis van onrechtmatige aanhouding en fotoconfrontatie
Ingevolge artikel 359a Sv kan de rechtbank, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van de ten laste gelegde feiten. Bewijsuitsluiting kan slechts aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
De verdachte is ten aanzien van de onderhavige verdenking in beeld gekomen, doordat hij als verdachte is aangemerkt in een (ander) onderzoek (Ranonkel) ter zake van bedreiging. Om te kunnen beoordelen of bewijsuitsluiting dient te volgen ziet de rechtbank zich, gezien het door de raadsman gevoerde verweer, eerst voor de vraag gesteld of het ontstaan van de eerdere verdenking rechtmatig was.
In het onderzoek Ranonkel is, na de aangifte van [naam aangever] van 6 maart 2020 ter zake van bedreiging, op grond van haar verklaring, door verbalisant [naam verbalisant] een onderzoek ingesteld in de politiesystemen, waarbij een redelijk vermoeden van schuld ontstond jegens de verdachte. De verdachte voldeed niet alleen (deels) aan het door aangeefster gegeven signalement, daarnaast hebben verschillende mutaties over het alcoholgebruik van de verdachte eveneens een bijdrage geleverd aan het ontstaan van de verdenking. Dat geldt ook voor de contacten die de verdachte volgens de politiesystemen bleek te hebben in de kringen rondom de partner van aangeefster. De verdachte heeft op 27 mei 2019 de partner van aangeefster, die gewond was geraakt bij een schietincident, geprobeerd te bezoeken in het ziekenhuis. De bedreiging waar [naam aangever] aangifte van deed, leek gezien de inhoud van de geuite bedreigingen verband te houden met dit schietincident. Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank – anders dan de verdediging – dat er voldoende verdenking was om de verdachte rechtmatig als zodanig aan te merken in het onderzoek ter zake van de bedreiging. Het overige opsporingsonderzoek bouwt voort op de rechtmatig ontstane verdenking van de verdachte en is derhalve evenmin onrechtmatig, daaronder de – niet volgens de regelen der kunst uitgevoerde – enkelvoudige fotoconfrontatie en de aanhouding van de verdachte. Datzelfde heeft te gelden voor de inbeslagname en het uitlezen van de telefoon van de verdachte, als gevolg waarvan de (nieuwe) verdenking ter zake van het voorliggende feit ontstaan is. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting op basis van de ‘Prokuratuur-rechtspraak’
De rechtbank stelt voorop dat indien de verdediging een beroep doet op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, van haar mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd, aan de hand van de in het tweede lid van die bepaling vermelde factoren, wordt geduid tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. De daarbij in acht te nemen factoren zijn: 1) het belang dat het geschonden voorschrift dient, 2) de ernst van het verzuim en 3) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Alleen op een verweer waarin deze factoren worden behandeld is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (vgl. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533).
De raadsman heeft weliswaar bewijsuitsluiting bepleit, maar heeft zijn betoog niet, althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd aan de hand van voornoemde factoren. Voorts heeft de raadsman bij zijn verzoek tot bewijsuitsluiting nagelaten zich uitdrukkelijk rekenschap te geven van de gevallen waarin dit verstrekkende rechtsgevolg in aanmerking kan komen (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL: HR:2013:BY5322).
Nu hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over het verzuim van genoemde vormen niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zal de rechtbank het verweer reeds om die reden passeren. Dientengevolge bestaat er voor bewijsuitsluiting geen aanleiding.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer
Nu de resultaten van het onderzoek aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon voor het bewijs mogen worden gebezigd, is de vraag aan de orde of de handelingen van de verdachte kunnen kwalificeren als een poging tot de overdracht van wapens.
De rechtbank stelt voorop dat een poging tot het plegen van een misdrijf pas strafbaar is wanneer het voornemen van de dader daartoe zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. De vraag of sprake is van zo’n strafbare poging laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Volgens de Hoge Raad is een belangrijke beoordelingsfactor hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van voorgenomen misdrijf lagen (bijvoorbeeld in tijd en/of plaats) en hoe concreet deze daarop waren gericht. In onderliggende zaak gaat de rechtbank van het volgende uit.
In de onder de verdachte in beslag genomen telefoon heeft de politie whatsappgesprekken aangetroffen tussen een gebruiker die zich ‘ [naam 1] ’ noemt enerzijds, en anderzijds een tweetal gebruikers (‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] .’). De gesprekken zijn van 9 en 14 april 2020. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de naam ‘ [naam 1] ’ gebruikt. In beide gesprekken lijkt de verdachte als tussenpersoon te fungeren tussen ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 3] .’, waarbij over en weer prijzen en beschikbaarheid van vuurwapens worden opgevraagd en doorgegeven. Hoewel uit de gesprekken duidelijk de interesse en mogelijke intenties van de deelnemers volgt ten aanzien van de voorgenomen in- dan wel verkoop van vuurwapens, constateert de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld of een van beide gesprekken uiteindelijk leidt tot een daadwerkelijke afspraak of overeenkomst. Uit de gesprekken kan ook worden afgeleid dat de verdachte op dat moment (nog) niet beschikte over de vuurwapens waar men over sprak. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de voornemens of intenties van de verdachte zich (nog) niet in een concreet en vergenoeg gevorderd stadium bevonden om te kunnen spreken van een strafbare poging om wapens over te dragen.
4.2.4.
Conclusie
De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte ook daarvan wordt vrijgesproken.

5..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2021.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari
2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meerdere wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten
meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm
van pistolen en/of revolvers,
heeft overgedragen, terwijl, hij, verdachte van het in strijd met de wet verhandelen van wapens
een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari
2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
ter uitvoering van het door hem verdachte en of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf
meerdere wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die
wet in de vorm van pistolen en/of revolvers, over te dragen,
met een of meer in Nederland verblijvende perso(o)n(en) afspraken heeft
gemaakt over de aankoop en/of verkoop en/of vraagprijs en/of functie en/of beschikbaarheid
van bovengenoemde wapens en/of onderdelen van deze wapens en/of munitie, en/of
- afbeeldingen en/of flimmateriaal van deze en/of andere vuurwapens en/of onderdelen en/of
munitie naar een of meer in Nederland verblijvende personen heeft verzonden
en/of
- ( vervolgens) gesprekken en/of onderhandelingen heeft gevoerd over de beschikbaarheid en/of
de vraagprijs van deze vuurwapens en/of onderdelen en/of munitie, en/of
- bovengenoemde wapens en/of onderdelen en/of munitie heeft verborgen en/of
heeft bewaard;
zulks terwijl, hij, verdachte van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep of
gewoonte heeft gemaakt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari
2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meerdere wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten
meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm
van pistolen en/of revolvers, voorhanden heeft gehad.