In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vuurwapenbezit en poging tot vuurwapenhandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen het verweer van de verdediging tot bewijsuitsluiting behandeld. De verdediging voerde aan dat de resultaten van het onderzoek aan de in beslag genomen telefoon van de verdachte onrechtmatig waren verkregen, onder andere door een onrechtmatige aanhouding en een niet conforme fotoconfrontatie. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende verdenking was om de verdachte rechtmatig als verdachte aan te merken in een eerder onderzoek, en dat de daaropvolgende bewijsvergaring niet onrechtmatig was.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kan worden verweten dat hij handelingen heeft verricht die kwalificeren als een poging tot het verhandelen van wapens. De gesprekken die op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen, toonden weliswaar interesse in de verkoop van vuurwapens, maar er kon niet worden vastgesteld dat er daadwerkelijk een overeenkomst was bereikt. Daarom werd de verdachte ook van dit feit vrijgesproken.
De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, en het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de strikte eisen die aan bewijsuitsluiting worden gesteld.