Op 28 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vuurwapenbezit en poging tot vuurwapenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ruim tien maanden betrokken was bij de handel in vuurwapens, wat resulteerde in de conclusie dat hij een gewoonte had gemaakt van deze activiteiten. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Wever. De officier van justitie had gevorderd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, maar wel bewezenverklaring van de subsidiaire tenlastelegging en een gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend was bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat zich baseerde op analoge toepassing van het Prokuratuur-arrest, verworpen. De verdediging stelde dat de resultaten van het onderzoek naar de in beslag genomen smartphones niet gebruikt mochten worden, omdat er geen voorafgaande toestemming was verleend door een onafhankelijke autoriteit. De rechtbank oordeelde echter dat het verweer niet opging, omdat de resultaten van het onderzoek aan de telefoons wel degelijk konden bijdragen aan de bewijsvoering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot de overdracht van vuurwapens en het voorhanden hebben van vuurwapens, en dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen waren.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich gedurende een lange periode had beziggehouden met wapenhandel, wat bijdroeg aan de onveiligheid in de maatschappij. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.