ECLI:NL:RBROT:2021:6464

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
10/810207-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vuurwapenbezit en poging tot vuurwapenhandel als gewoonte met bewijsuitsluiting verwerping

Op 28 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vuurwapenbezit en poging tot vuurwapenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ruim tien maanden betrokken was bij de handel in vuurwapens, wat resulteerde in de conclusie dat hij een gewoonte had gemaakt van deze activiteiten. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Wever. De officier van justitie had gevorderd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, maar wel bewezenverklaring van de subsidiaire tenlastelegging en een gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend was bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij.

De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat zich baseerde op analoge toepassing van het Prokuratuur-arrest, verworpen. De verdediging stelde dat de resultaten van het onderzoek naar de in beslag genomen smartphones niet gebruikt mochten worden, omdat er geen voorafgaande toestemming was verleend door een onafhankelijke autoriteit. De rechtbank oordeelde echter dat het verweer niet opging, omdat de resultaten van het onderzoek aan de telefoons wel degelijk konden bijdragen aan de bewijsvoering. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot de overdracht van vuurwapens en het voorhanden hebben van vuurwapens, en dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen waren.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich gedurende een lange periode had beziggehouden met wapenhandel, wat bijdroeg aan de onveiligheid in de maatschappij. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/810207-20
Datum uitspraak: 28 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] , [geboorteland verdachte] , op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 2 september 2020 en 20 april 2021 overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 subsidiair en feit 2
4.2.1.
Inleiding
In dit onderzoek zijn meerdere telefoons (smartphones) in beslag genomen, die zijn uitgelezen en onderzocht. In deze telefoons zijn whatsapp gesprekken aangetroffen, waarin gesproken wordt over (ver)koop van vuurwapens. Ook bevatten de telefoons beeldmateriaal van vuurwapens. De verdachte heeft erkend dat de in beslag genomen smartphones bij hem in gebruik waren.
4.2.2.
Standpunt verdediging
Door de raadsvrouw van de verdachte is, met een beroep op analoge toepassing van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) H.K. vs Estland (Prokuratuur, ECLI:EU:C:2021:152, hierna ook: het arrest van het HvJ EU), een verweer gevoerd dat strekt tot bewijsuitsluiting van de resultaten van de onderzoeken naar de onder de verdachte in beslag genomen telefoons. Ten onrechte is voorafgaand aan het onderzoek aan de telefoons geen toestemming verleend door een derde, onafhankelijke, autoriteit zoals de rechter-commissaris. Dit had wel gemoeten, nu in smartphones ook gegevens zijn opgeslagen aan de hand waarvan precieze conclusies over de persoonlijke levenssfeer van de gebruiker kunnen worden getrokken. Het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, zijn van dien aard dat de resultaten van de onderzoeken naar de drie bij de verdachte in gebruik zijnde telefoons niet kunnen bijdragen aan een bewezenverklaring zodat de verdachte van alle hem verweten gedragingen dient te worden vrijgesproken.
Indien de rechtbank niet overgaat tot bewijsuitsluiting, stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat ook dan vrijspraak dient te volgen. De verdachte heeft nooit daadwerkelijk wapens voorhanden gehad en de gesprekken heeft hij slechts gevoerd met de intentie anderen op te lichten. Ten aanzien van het aangetroffen beeldmateriaal betwist de verdachte dat dit door hem is vervaardigd en dat hij daarop hoor- dan wel zichtbaar is.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank is zich bewust van het belang van de vraag welke gevolgen het arrest van het HvJ EU heeft voor de Nederlandse strafrechtspleging en daarin besloten de vraag naar de reikwijdte van het arrest. De wijzingen voor de Nederlandse rechtspraktijk die het arrest mogelijk vereist, zijn voornamelijk een taak voor de wetgever.
De rechtbank stelt vast dat het onderhavige verweer niet gericht is op het gebruik van bewaarde verkeers- en locatiegegevens, reden waarom de rechtbank niet direct plaats ziet voor toepassing van voornoemd arrest, evenmin naar analogie. Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat voor zover er al ruimte zou zijn voor analoge toepassing van het arrest van het HvJ EU op onderzoek in smartphones, dit niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. In dat geval zou sprake zijn geweest van een vormverzuim, aangezien er geen voorafgaande, onafhankelijke rechterlijke toestemming is geweest om de telefoons te onderzoeken. De rechtbank zou dit verweer dan dienen te beoordelen aan de hand van de criteria zoals die nu volgen uit de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de rechtsgevolgen van vormverzuimen ex artikel 359a Sv, in het bijzonder met betrekking tot een schending van artikel 8 EVRM. In deze zaak constateert de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat met het onderzoek aan de telefoons een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen. Niet is aangevoerd welke persoonlijke informatie kon worden achterhaald die de ernst tekent van een eventuele inbreuk op verdachtes persoonlijke levenssfeer. Er is (daarnaast) geen sprake van een schending van het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Dit brengt met zich dat, ongeacht het antwoord op de vraag of sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, de rechtbank niet tot uitsluiting van enig bewijs zou zijn overgegaan.
Nu de resultaten van het onderzoek aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon voor het bewijs mogen worden gebezigd, is de vraag aan de orde of de handelingen van de verdachte kunnen kwalificeren als een poging tot de overdracht van wapens. De rechtbank stelt voorop dat een poging tot het plegen van een misdrijf strafbaar is wanneer het voornemen van de dader daartoe zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Volgens de Hoge Raad is een belangrijke beoordelingsfactor hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van voorgenomen misdrijf lagen (bijvoorbeeld in tijd en/of plaats) en hoe concreet deze daarop waren gericht. In de onderliggende zaak gaat de rechtbank van het volgende uit.
Zoals reeds overwogen staat niet ter discussie dat de verdachte de in dit onderzoek in beslag genomen telefoons in gebruik had. Ook is onweersproken dat hierop whatsapp- dan wel snapchat gesprekken zijn aangetroffen, waarin beelden (foto’s en filmpjes) zijn meegestuurd en dat deze gesprekken over de handel in vuurwapens gaan. Wat wel wordt betwist, is hoe de gesprekken en beelden moeten worden geïnterpreteerd en wat de intentie van de verdachte was.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De gesprekken in de telefoons gaan onmiskenbaar over de (ver)koop van wapens. Het verweer, inhoudende dat deze gesprekken slechts als doel hadden om anderen op te lichten, wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Hetzelfde geldt voor de stelling van de verdachte, die inhoudt dat hij niet op deze foto’s en filmpjes te zien is en dat er wel meer mensen zijn met dezelfde tatoeage en dat daarom niet zou kunnen worden vastgesteld dat hij de persoon is die de wapens vast heeft. Op de beelden zijn meermaals verschillende vuurwapens te zien, vaak vastgehouden door een hand met daarop eenzelfde tatoeage op exact dezelfde plek als vastgesteld bij de verdachte. Met die wapens worden verschillende handelingen verricht, kennelijk om te laten zien dat de wapens echt zijn en naar behoren functioneren. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte in de ten laste gelegde periode wapens voorhanden heeft gehad die hij heeft getracht te verkopen. Daartoe heeft hij gesprekken gevoerd waarin afspraken werden gemaakt over de handel in, en beschikbaarheid en prijzen van vuurwapens. In die gesprekken is beeldmateriaal verzonden waaruit blijkt dat de verdachte de wapens voorhanden heeft gehad, ook in die zin dat hij deze heeft bewaard en dat deze wapens naar behoren functioneerden. Uit deze gedragingen blijkt het voornemen van de verdachte om in vuurwapens te handelen en dit voornemen ligt naar het oordeel van de rechtbank dusdanig dichtbij de uitvoering ervan, dat sprake is van een strafbare poging. Nu deze gedragingen van de verdachte regelmatig en intensief waren en een periode van ruim tien maanden bestrijken, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in die periode van de handel in wapens een gewoonte maakte.
4.2.4.
Conclusie
De onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot het overdragen van vuurwapens, terwijl de verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt, is wettig en overtuigend bewezen, evenals het onder feit 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van vuurwapens.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op tijdstippen omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot en met 10 juni 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door hem verdachte voorgenomen misdrijf meerdere wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van pistolen en revolvers, over te dragen,
met personen afspraken heeft
gemaakt over de aankoop en verkoop en vraagprijs en functie en beschikbaarheid van bovengenoemde wapens en onderdelen van deze wapens en munitie, en
- afbeeldingen en filmmateriaal van deze of andere vuurwapens en onderdelen en munitie naar een of meer personen heeft verzonden
en
- ( vervolgens) gesprekken en onderhandelingen heeft gevoerd over de beschikbaarheid en de vraagprijs van deze vuurwapens en onderdelen en munitie, en
- bovengenoemde wapens en onderdelen en munitie
heeft bewaard;
zulks terwijl, hij, verdachte van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een gewoonte heeft gemaakt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op tijdstippen omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot en met 10 juni 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
meerdere wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten
meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm
van pistolen en revolvers, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 subsidiair
poging tot handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens en munitie een gewoonte maken
Feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim tien maanden bezig gehouden met wapenhandel, in die zin dat hij meermaals vuurwapens en munitie heeft aangeboden, zodanig dat hij hiervan een gewoonte heeft gemaakt. Uit de door hem in dit kader gevoerde gesprekken komt een beeld naar voren van iemand die zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de ernstige, in potentie zelfs dodelijke, risico’s die vuurwapens met zich brengen en die zich uitsluitend heeft laten leiden door financiële motieven. Ter terechtzitting heeft de verdachte dit beeld niet bijgesteld. De verdachte levert met zijn handelen een kwalijke bijdrage aan de reeds bestaande (gevoelens van) onveiligheid als gevolg van de aanwezigheid van vuurwapens in de maatschappij en zijn opstelling getuigt niet van enig inzicht in het kwalijke van zijn handelen. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, weliswaar langer dan vijf jaar geleden, is veroordeeld tot een substantiële gevangenisstraf voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten slechts worden volstaan met een forse gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. De op te leggen straf zal lager zijn dan door de officier is gevorderd, omdat de rechtbank er - meer dan de officier van justitie al doet - rekening mee houdt dat alleen een poging tot wapenhandel bewezen kan worden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. L.J.M. Janssen en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2021.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot en met 10 juni 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meerdere wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten
meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm
van pistolen en/of revolvers,
heeft overgedragen, terwijl, hij, verdachte van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot en met 10 juni 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
ter uitvoering van het door hem verdachte en of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf meerdere wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van pistolen en/ of revolvers, over te dragen,
met een of meer in Nederland verblijvende perso(o)n(en) afspraken heeft
gemaakt over de aankoop en/of verkoop en/of vraagprijs en/of functie en/of beschikbaarheid van bovengenoemde wapens en/of onderdelen van deze wapens en/of munitie, en/of
- afbeeldingen en/of filmmateriaal van deze en/of andere vuurwapens en/of onderdelen en/of munitie naar een of meer in Nederland verblijvende personen heeft verzonden
en/of
- ( vervolgens) gesprekken en/of onderhandelingen heeft gevoerd over de beschikbaarheid en/of de vraagprijs van deze vuurwapens en/of onderdelen en/of munitie, en/of
- bovengenoemde wapens en/of onderdelen en/of munitie heeft verborgen en/of
heeft bewaard;
zulks terwijl, hij, verdachte van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep of gewoonte heeft gemaakt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot en met 10 juni 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander( en), althans alleen,
meerdere wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten
meerdere vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm
van pistolen en/ of revolvers, voorhanden heeft gehad.