ECLI:NL:RBROT:2021:6462

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
10/994555-18 en 83/140837-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een beroepsvisser voor illegale visserij en milieuvervuiling in het Zeegat van Goeree

Op 24 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere overtredingen van de Visserijwet en de Waterwet. De verdachte, een beroepsvisser, werd beschuldigd van het vissen binnen de 500-meterzone van het Zeegat van Goeree zonder toestemming van de rechthebbende, het voorhanden hebben van aal en wolhandkrab in dit gebied, de verkoop van deze uit vervuild water afkomstige vissoorten, en het brengen van chloorbleekloog in het water. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij zich niet hield aan de geldende regelgeving. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor een van de tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank verwierp dit verzoek en verklaarde de dagvaarding geldig. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijk beroepsverbod van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het lange tijdsverloop van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/994555-18 en 83/140837-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 24 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 29 april 2021 en 10 juni 2021.

2..Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Kubicz heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het eerste gedachtestreepje van het onder 3 ten laste gelegde (ten aanzien van parketnummer 10/994555-18);
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde (ten aanzien van parketnummer 10/994555-18) en van het onder parketnummer 83/140837-18 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, alsmede oplegging van een beroepsverbod voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen visnetten (8 stuks) en ankers (3 stuks).

4..Geldigheid dagvaarding

Ten aanzien van het onder parketnummer 10/994555-18 onder 1 ten laste gelegde
Standpunt verdediging
Het onder 1 ten laste gelegde houdt in dat de verdachte heeft gevist in het Zeegat van Goeree, terwijl het visrecht daarop was voorbehouden aan de Staat. Maar de verdachte mócht vissen in het Zeegat van Goeree, want daarvoor had hij een ontheffing. Anders dan bij de andere ten laste gelegde feiten wordt onder dit feit geen onderscheid gemaakt tussen het vissen in het algemeen, en het meer specifiek vissen op aal/paling en wolhandkrab.
De verdachte weet niet waartegen hij zich moet verweren. Het verzoek is dan ook om de dagvaarding nietig te verklaren voor zover dit het onder 1 ten laste gelegde feit betreft.
Beoordeling
Het is juist dat in het ten laste gelegde feit niet specifiek wordt gesproken over het vissen op aal/paling en wolhandkrab in het Zeegat van Goeree. Ter verduidelijking had dat wel de voorkeur verdiend. Desondanks leidt dat in het onderhavige geval niet tot nietigheid van dat onderdeel van de dagvaarding. Het ten laste gelegde onder 1, bezien in samenhang met het dossier, is voldoende begrijpelijk. De verdachte heeft ook ter terechtzitting blijk gegeven te begrijpen welke strafbare gedraging hem wordt verweten: het vissen op aal/paling en wolhandkrab terwijl hij daarmee de beperkingen van zijn ontheffing niet naleefde. Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5..Ontvankelijkheid officier van justitie

Ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten uit 2016 (83/140837-18) en 2018 (10/994555-18)
Standpunt verdediging
Zowel in de zaak uit 2016 als in de zaak uit 2018 zijn in het voorbereidend onderzoek vormen verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. Het gevolg is dat sprake is van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit dient in alle zaken te leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. De verdediging heeft daartoe - kort gezegd - het volgende aangevoerd. Er is sprake van de niet-naleving van de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Op grond van artikel 152 Sv dienen opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal op te maken. Hier is niet aan voldaan, omdat verbalisant [naam verbalisant] zijn processen-verbaal steeds enkele tot vele weken later heeft opgemaakt c.q. definitief gemaakt. Dit doet ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de inhoud daarvan.
De verbaliseringsplicht van artikel 152 Sv houdt tevens in dat een verbalisant van elke waarneming of bevinding een proces-verbaal op dient te maken. Ook dit heeft verbalisant [naam verbalisant] nagelaten. Hier komt bij dat waarnemingen die wel zijn geverbaliseerd door verbalisant [naam verbalisant] , ten onrechte in belastende zin zijn gekleurd.
De grootste schending zit echter in het feit dat verbalisant [naam verbalisant] klaarblijkelijk ook wijzigingen aanbrengt in eerder door hem opgemaakte-processen verbaal. Er bestaan bijvoorbeeld twee verschillende versies van een door hem opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2018. De versie zoals opgenomen in het procesdossier en de versie die is gebruikt bij de aanvraag stelselmatige observatie van 21 juni 2018.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat het Wetboek van Strafvordering geen rechtsgevolgen verbindt aan niet-naleving van artikel 152 Sv. Alleen indien de niet-naleving van artikel 152 Sv in de omstandigheden van het geval een ernstige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde oplevert kan dat leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Om tot een zo ver gaande sanctie te komen moet er evenwel sprake zijn van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Voor zover door verbalisant [naam verbalisant] twee verschillende versies van het proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2018 zijn opgemaakt, is er naar het oordeel van de rechtbank overigens wel sprake van een onherstelbaar vormverzuim waar dat niet zonder gevolgen kan blijven. De rechtbank zal dit verzuim dan ook betrekken bij de vraag naar de betrouwbaarheid van de door [naam verbalisant] opgemaakte processen-verbaal en de bruikbaarheid daarvan voor het bewijs, evenals de overige door de verdediging op dit onderdeel aangevoerde punten.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Ten aanzien van het onder parketnummer 10/994555-18 onder 4 ten laste gelegde
Standpunt verdediging
Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging in verband met het tot op heden gehanteerde gedoogbeleid ten aanzien van het gebruik van chloorbleekloog door de verdachte in het water van het Zeegat van Goeree. De verdachte is er namelijk nooit eerder op gewezen dat het gebruik van chloorbleekloog verboden is terwijl gebruik van het middel gangbaar is in de visserij.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte er niet op hoefde te worden gewezen dat het gebruik van chloorbleekloog is verboden. Van de verdachte als beroepsvisser mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de voor hem geldende regels, zeker waar het gaat om het gebruik van chloorbleekloog, waarvan algemeen bekend is dat dit middel schadelijk is zoals ook duidelijk aangegeven op de etikettering. Uit het dossier is verder niet gebleken dat de Staat het gebruik van chloorbleekloog in het water van het Zeegat van Goeree actief of passief heeft gedoogd. Evenmin blijkt uit het dossier dat door het bevoegd gezag enige uitlating is gedaan, waaruit door de verdachte de conclusie getrokken kon worden dat het gebruik van chloorbleekloog in het water van het Zeegat van Goeree was toegestaan dan wel werd gedoogd. Aan het enkel uitblijven van handhavend optreden kan door de verdachte niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat er geen vervolging ingesteld zou worden voor het zonder een vergunning of een ontheffing gebruikmaken van chloorbleekloog in het water van het Zeegat van Goeree.
Conclusie
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het door de verdediging gevoerde ontvankelijkheidsverweer. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

6..Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging ten aanzien van de onder parketnummers (83/140837-18) en (10/994555-18) tenlastegelegde feiten
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten, omdat de processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] oncontroleerbaar zijn op juistheid en betrouwbaarheid en om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs. Zonder die processen-verbaal resteert er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De onderbouwing van dit standpunt berust op dezelfde gronden als door de verdediging aangevoerd in het kader van het niet-ontvankelijkheid verweer ter zake de verbaliseringsplicht van artikel 152 Sv.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de processen-verbaal van verbalisant [naam verbalisant] vrijwel in alle gevallen pas meerdere weken na de door hem gedane waarnemingen zijn opgemaakt. Hoewel dit op zichzelf niet kan leiden tot de conclusie dat als gevolg daarvan deze processen-verbaal volledig onbetrouwbaar zijn, doet dit wel afbreuk aan de getrouwheid van de daarin vervatte waarnemingen. Immers, zoals verbalisant [naam verbalisant] op 9 juli 2020 bij de rechter commissaris heeft verklaard, maakt hij zijn processen-verbaal mede op aan de hand van zijn herinnering, terwijl mag worden aangenomen dat die herinnering na het verstrijken van de tijd minder adequaat is. In diezelfde verklaring bij de rechter-commissaris heeft [naam verbalisant] overigens verklaard dat hij altijd zo spoedig mogelijk proces-verbaal maakt van zijn bevindingen waarmee hij bedoelt, dezelfde dag of de dag erna. Dit strookt niet met zijn werkwijze in de onderhavige zaak.
Doorslaggevende betekenis hecht de rechtbank evenwel aan het feit dat is komen vast te staan dat door verbalisant [naam verbalisant] twee verschillende versies van een door hem opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 juni 2018 zijn gemaakt. De versie zoals opgenomen in het procesdossier en de versie die is gebruikt bij de aanvraag stelselmatige observatie van 21 juni 2018. Weliswaar zijn de verschillen beperkt, maar dit doet er niet aan af dat het enkele feit dát er twee verschillende processen-verbaal bestaan in combinatie met het voornoemde late opmaken van de processen-verbaal, zodanig afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van alle processen-verbaal van verbalisant [naam verbalisant] dat de rechtbank alles overziend tot het oordeel komt dat de processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam verbalisant] dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Anders dan door de verdediging bepleit ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de door verbalisant [naam verbalisant] gemaakte videobeelden. Weliswaar zijn daarop niet alle handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte zichtbaar, maar dat neemt niet weg dat daarop wel te zien is dat aal en wolhandkrab uit de fuiken van de verdachten die zijn geplaatst in het Zeegat van Goeree, binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen gebied, aan boord is genomen en wordt gesorteerd.
Volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 10 juni 2021 gebeurde dit in verband met tellingen die hij en zijn medeverdachte verrichtten voor het onderzoeksbureau Imares. De vangst wordt gesorteerd en geteld en, afhankelijk van de stroming verderop overboord gezet. De rechtbank volgt deze uitleg echter niet.
Uit de door de verdediging in dit verband overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat de verdachte en zijn medeverdachte niet alleen monitoring werkzaamheden uitvoeren voor het onderzoeksbureau IKTB maar ook voor Wageningen Marine Research (Imares). Waaruit die werkzaamheden precies bestaan blijkt daaruit echter niet en al evenmin dat die werkzaamheden betrekking hebben op het tellen van aal en wolhandkrab zoals gesteld. Deze vissoorten komen in de overgelegde overzichten niet voor.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat op de terechtzitting van 29 april 2021, bij welke gelegenheid de videobeelden nog niet waren bekeken, door de verdachte uitdrukkelijk is verklaard dat in het zogenoemde 500 meter gebied geen aal en wolhandkrab aan boord werd genomen. De in de processen-verbaal beschreven sorteerhandelingen zouden enkel zijn verricht buiten het 500 meter gebied, aan de westzijde van de Havendam, waar de verdachte en zijn medeverdachte schietfuiken hebben staan, en dan ging het alleen om de op die plek gevangen aal en wolhandkrab. Deze tournure in de verklaring van de verdachte, naar aanleiding van de videobeelden zoals bekeken en besproken op de zitting van 10 juni 2021, vormt voor de rechtbank aanleiding de verklaring van de verdachte over het aan boord nemen, sorteren, tellen en overboord zetten van de gevangen aal en wolhandkrab als niet geloofwaardig terzijde te schuiven.
De rechtbank concludeert dan ook op grond van het voorgaande in samenhang met de bewijsmiddelen vervat in de bijlage II dat de verdachte samen met zijn medeverdachte heeft gevist op aal en wolhandkrab in het Zeegat van Goeree, binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen. De vangst van aal en wolhandkrab is aan boord genomen en gehouden, met geen andere bestemming dan tot verkoop daarvan.
Conclusie
De door de verdediging gevoerde tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde (ten aanzien van parketnummer 10/994555-18) en het onder parketnummer 83/140837-18 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Ten aanzien van parketnummer 10/994555-18:
1.
hij in de periode 24 mei 2018
tot en met 4 juli 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk, telkens heeft gevist (met hokfuiken ) in het
Zeegat van Goeree dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de
Haringvlietsluizen, zijnde een water, als bedoeld in artikel 1 vierde lid
onder c Visserijwet 1963, terwijl de Staat der Nederlanden rechthebbende was op het visrecht van dat water;
2.
hij omstreeks de periode 24 mei 2018
tot en met 28 juni 2018, te Stellendam, in de gemeente
Goeree-Overflakkee en Raamsdonkveer,
tezamen en in vereniging met een ander,
in de uitoefening van een bedrijf,
opzettelijk heeft gehandeld in strijd krachtens artikel 2.4 Regeling dierlijke
producten aangewezen voorschrift 14 van de Verordening (EG) 178/2002, immers
hebben hij, verdachte, en zijn mededader telkens aal en wolhandkrabben verkocht, terwijl deze onveilig waren, aangezien (een gedeelte van) genoemde aal en
wolhandkrab was gevangen in het deel van het Zeegat van Goeree dat is
gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen, zijnde
een gebied, genoemd in bijlage 15 bij de Uitvoeringsregeling visserij
(dioxinegebied) en deze aldaar gevangen aal en wolhandkrab
waren vermengd en deel uit maakten van een hoeveelheid aal
en wolhandkrab van dezelfde klasse of omschrijving;
3.
hij in de periode 24 mei 2018
tot en met 4 juli 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee, tezamen en in vereniging met een ander,
in de uitoefening van een bedrijf,
opzettelijk,
- telkens in tonnen en/of vaten en/of emmers en/of in het
vissersschip [naam visserschip]
wolhandkrabben voorhanden heeft gehad in een gebied, genoemd in bijlage 15 bij de Uitvoeringsregeling visserij, te
weten het deel van het Zeegat van Goeree dat is gelegen binnen een afstand van
500 meter van de Haringvlietsluizen;
4.
hij in de periode 24 mei 2018
tot en met 4 juli 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk, telkens stoffen, te weten een hoeveelheid chloorbleekloog, heeft
gebracht in het water van het Zeegat van Goeree, zijnde een
oppervlaktewaterlichaam, terwijl daartoe geen strekkende vergunning was
verleend door de Minister van Infrastructuur en Milieu, thans Minister van
Infrastructuur en Waterstaat en daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur en artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.
Ten aanzien van parketnummer 83/140837-18:
hij op 22 juni 2016 bij het Zeegat
van Goeree, in de gemeente Goedereede,
tezamen en in vereniging met een ander ,
opzettelijk, in de uitoefening van een visserijbedrijf
aal en wolhandkrab voorhanden heeft gehad in het deel van het Zeegat van
Goeree dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen,
zijnde een gebied genoemd in bijlage 15 van de Uitvoeringsregeling visserij.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

7..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1 onder parketnummer 10/994555-18:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 7 van de Visserijwet 1963, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 10/994555-18:
medeplegen van in de uitoefening van een bedrijf overtreden van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6.2, eerste lid, Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3 onder parketnummer 10/994555-18:
medeplegen van in de uitoefening van een bedrijf overtreden van een voorschrift krachtens artikel 5.10, eerste en tweede lid, Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4 onder parketnummer 10/994555-18:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 83/140837-18:
medeplegen van in de uitoefening van een bedrijf overtreden van een voorschrift krachtens artikel 5.10, eerste en tweede lid, Wet dieren, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Ten aanzien van het onder parketnummer 10/994555-18 onder 4 ten laste gelegde
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en verwijst daarbij naar hetgeen zij eerder in het kader van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft aangevoerd met betrekking tot het gedogen van het gebruik van chloorbleekloog.
Beoordeling
Een beroep op een schulduitsluitingsgrond zoals hier aangevoerd, kan slagen wanneer aannemelijk is dat sprake is geweest van een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de aan de verdachte verweten gedraging. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank heeft reeds hiervoor bij de bespreking van het niet-ontvankelijkheidsverweer overwogen dat van gedogen geen sprake is geweest. Het feit dat de verdachte en ook andere beroepsvissers er niet op zijn gewezen dat gebruik van het middel verboden is en daarop ook nooit zijn aangesproken, disculpeert de verdachte niet. Op de verdachte als beroepsvisser rust een eigen verantwoordelijkheid om zich ervan te vergewissen of de door hem bij zijn beroepsuitoefening gebruikte middelen zijn toegestaan. Dit klemt temeer nu op het etiket van het door de verdachte gebruikte chloorbleekloog staat vermeld dat het middel schadelijk is voor in het water levende organismen, voor zover dit al niet als een feit van algemene bekendheid kan worden aangemerkt.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

9..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Dit betreft ten eerste het vissen binnen de 500 meterzone van het Zeegat van Goeree, zonder toestemming van de rechthebbende op het visrecht van dat water. Het was de verdachte uitsluitend toegestaan om in dit deel van het Zeegat van Goeree te vissen op vissoorten genoemd in de aan hem door ATKB verstrekte opdracht, waaronder zalm, zeeforel en zeeprik. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich als beroepsvisser niet heeft gehouden aan de geldende en hem als geen ander bekende regelgeving.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van aal en wolhandkrab in het Zeegat van Goeree dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen. Dit deel van het Zeegat van Goeree is aangewezen als een gebied dat vervuild is met dioxine. De verdachte had de desbetreffende aal en wolhandkrab direct terug dienen te zetten. Dit heeft de verdachte echter nagelaten. Hier komt bij dat hij niet alleen aal en wolhandkrab voorhanden heeft gehad, maar ook deze uit met dioxine vervuild water afkomstige aal en wolhandkrab heeft verkocht. De uit dioxinewater afkomstige aal en wolhandkrab wordt als onveilig aangemerkt. Consumptie van aal en wolhandkrab uit voornoemd deel van het Zeegat van Goeree levert aldus risico’s voor de volksgezondheid op. De verdachte heeft eerdere waarschuwingen van de NVWA omtrent het in de handel brengen van onveilige levensmiddelen, in de wind geslagen. Hij heeft zich kennelijk laten leiden door zijn streven naar geldelijk gewin, zonder zich te bekommeren om de negatieve gevolgen van zijn handelen.
Tot slot heeft de verdachte het middel chloorbleekloog in het water van het Zeegat van Goeree gebracht met alle schadelijke gevolgen voor het milieu van dien.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Bij de bepaling van de duur van de taakstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte door beslaglegging op de boot en het vistuig gedurende enige tijd zijn beroep niet heeft kunnen uitoefenen. Uitsluitend het opleggen van een taakstraf doet echter geen recht aan de ernst van de feiten. Daarom zal aan de verdachte daarnaast een voorwaardelijk beroepsverbod worden opgelegd voor de duur van zes maanden. Dit dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Hier komt bij dat de rechtbank, net als de officier van justitie, in strafverminderende zin rekening houdt met het lange tijdsverloop, in het bijzonder ten aanzien van de zaak uit 2016.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder parketnummer 10/994555-18 onder 4 ten laste gelegde bepleit dat het rechterlijk pardon dient te worden toegepast, gelet op de argumenten die aan het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging ten grondslag zijn gelegd. Reeds in het licht van het bepaalde in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht ziet de rechtbank geen aanleiding om de verdediging hierin te volgen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat aan dit feit in vergelijking met de overige ten laste gelegde feiten een beperkt gewicht toekomt bij het bepalen van de op te leggen straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijk beroepsverbod voor de duur van zes maanden, passend en geboden.

10..In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de in beslag genomen visnetten en ankers zal conform de vordering van de officier van justitie een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 1 a, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten;
- 7 van de Visserijwet 1963;
- 23 b van de Uitvoeringsregeling visserij;
- 5.10 en 6.2 van de Wet dieren;
- 2.4 Regeling dierlijke producten;
- 14 van de Verordening (EG) nr. 178/2002;
- 6.2 en 6.3 van de Waterwet.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/994555-18 onder 1, 2, 3 en 4 en onder parketnummer 83/140837-18 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
56 (zesenvijftig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
28 dagen;
legt als
bijkomende strafop aan de verdachte een
ontzetting van het rechtom zich beroepsmatig bezig te houden met het uitoefenen van visserij,
voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze ontzetting van het recht om zich beroepsmatig bezig te houden met het uitoefenen van visserij, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
gelast de teruggave aan verdachte van: visnet (8 STK) en anker (3 STK).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. L. Daum en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Sengezken en H.P. Eekhout, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juni 2021.
De oudste rechter en de griffier, mr. H.P. Eekhout, zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging ten aanzien van parketnummer 10/994555-18
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 24 mei 2018
tot en met 4 juli 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen,
al dan niet opzettelijk,
(telkens) heeft gevist (met een of meer hokfuiken en/of schietfuiken) in het
Zeegat van Goeree (dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de
Haringvlietsluizen), zijnde een water, als bedoeld in artikel 1 vierde lid
onder c Visserijwet 1963, terwijl de Staat der Nederlanden, althans een ander
of anderen, rechthebbende(n) was/waren op het visrecht van dat water;
2.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 24 mei 2018
tot en met 28 juni 2018, in elk geval in 2018, te Stellendam, in de gemeente
Goeree-Overflakkee en/of Goederede en/of Raamsdonkveer en/of Klundert, in de
gemeente Moerdijk, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen,
in de uitoefening van een bedrijf,
al dan niet opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met bij of krachtens artikel 2.4 Regeling dierlijke
producten aangewezen voorschrift 14 van de Verordening (EG) 178/2002, immers
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (zeer grote
aantallen/hoeveelheden) aal/paling en/of wolhandkrabben, in elk geval
levensmiddelen verkocht, in elk geval in de handel gebracht, terwijl deze
onveilig waren, aangezien (een gedeelte van) genoemde aal/paling en/of
wolhandkrab was/waren gevangen in het deel van het Zeegat van Goeree dat is
gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen, zijnde
een water/gebied, genoemd in bijlage 15 bij de Uitvoeringsregeling visserij
(dioxinegebied) en/of deze aldaar gevangen aal/paling en/of wolhandkrab
was/waren vermengd en/of deel uit maakte(n) van een hoeveelheid aal/paling
en/of wolhandkrab van dezelfde klasse of omschrijving;
3.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 24 mei 2018
tot en met 4 juli 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee,in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen,
in de uitoefening van een bedrijf,
al dan niet opzettelijk,
- ( telkens) heeft gevist met een aantal, in elk geval een of meer hokfuiken
en/of schietfuiken in elk geval met een vistuig dat in hoofdzaak wordt
gebruikt en/of is bestemd voor de vangst van aal of wolhandkrab in een gebied,
genoemd in bijlage 15 bij de Uitvoeringsregeling visserij, te weten het deel
van het Zeegat van Goeree dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van
de Haringvlietsluizen
en/of
- ( telkens) (in een of meer tonnen en/of vaten en/of emmers en/of in het
vissersschip [naam visserschip] ) een grote hoeveelheid, in elk geval een of meer
wolhandkrab(ben) voorhanden heeft gehad in en/of in de onmiddellijke nabijheid
van een gebied, genoemd in bijlage 15 bij de Uitvoeringsregeling visserij, te
weten het deel van het Zeegat van Goeree dat is gelegen binnen een afstand van
500 meter van de Haringvlietsluizen;
4.
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode 24 mei 2018
tot en met 4 juli 2018, te Stellendam, in de gemeente Goeree-Overflakkee,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen,
al dan niet opzettelijk,
(telkens) stoffen, te weten (telkens) een hoeveelheid chloorbleekloog, heeft
gebracht in het water van het Zeegat van Goeree, zijnde een
oppervlaktewaterlichaam, terwijl daartoe geen strekkende vergunning was
verleend door de Minister van Infrastructuur en Milieu, thans Minister van
Infrastructuur en Waterstaat en daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur en artikel 6.3 niet van toepassing
was;
Tekst tenlastelegging ten aanzien van parketnummer 83/140837-18
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 14 juni 2016 tot en met 22 juni 2016 bij het Zeegat
van Goeree, in de gemeente Goedereede, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
in de uitoefening van een (visserij)bedrijf
aal en/of wolhandkrab voorhanden heeft gehad in het deel van het Zeegat van
Goeree dat is gelegen binnen een afstand van 500 meter van de Haringvlietsluizen,
zijnde een gebied genoemd in bijlage 15 van de Uitvoeringsregeling visserij;