2.2.Verweerder wil op zich geloven dat eisers geen auto hebben en dat eisers niet kunnen beschikken over documenten over hun woning in Turkije. Dan nog vindt verweerder echter de financiële situatie van eisers niet duidelijk geworden. Er zijn ook bijschrijvingen van [naam persoon 4] en [naam persoon 5] geconstateerd. Daarover hebben eisers geen ondersteunende verklaringen dat dit leningen betroffen, overgelegd. De bedragen die eisers noemen als schulden aan [naam persoon 2] en [naam persoon 6] , komen niet overeen met de bijgeschreven bedragen en de huurschuld volgens de verhuurder komt niet overeen met de hoogte daarvan volgens eisers. Verweerder acht niet aannemelijk dat eisers in de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 september 2020 van het bijgeschreven bedrag van € 2.480,- in hun levensonderhoud hebben kunnen voorzien. Het is verder niet duidelijk wat eisers precies via stichting Eigen Haard hebben ontvangen. Weliswaar hebben eisers een verklaring overgelegd waarin gesteld wordt dat zij boodschappen en kleine bedragen ontvingen via [naam persoon 7] , [naam persoon 8] en [naam persoon 9] , maar de precieze omvang daarvan is onduidelijk gebleken. Verder vindt verweerder het opvallend dat [naam persoon 9] tevens de verhuurder van de woning van eisers is. Tot slot is gebleven waarom eisers via Western Union geld hebben overgemaakt. Er is weliswaar eenmaal een bedrag aan de zoon van eisers overgemaakt, maar ook driemaal aan andere personen.
3. Eisers voeren in beroep aan dat verweerder de aanvraag inhoudelijk heeft beoordeeld zodat deze ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Het recht op bijstand kon volgens eisers door verweerder wel worden vastgesteld. Op het TC-nummer van eiser staat volgens de Turkse belastingdienst geen eigendom geregistreerd. Verder hebben eisers in beroep naast de al eerder overgelegde verklaringen ook nog verklaringen van [naam persoon 5] ( [naam persoon 10] ) en [naam persoon 4] overgelegd dat zij aan eisers geld leenden. Het juiste bedrag aan huurachterstand wordt door de verhuurder in diens verklaring genoemd, het andere bedrag dat werd genoemd, betrof een schatting. Verweerder is van een te laag bedrag aan inkomsten voorafgaand aan de bijstandsaanvraag uitgegaan, nu eisers niet alleen huur- en zorgtoeslag ontvingen, maar ook inkomen uit arbeid, kinderbijslag en een belastingteruggave. Eisers betwisten dat zij hiernaast andere inkomsten hebben gehad. Zij hebben ook gebruik gemaakt van de Voedselbank. Dat zij zo laat bijstand hebben aangevraagd, was niet omdat zij over voldoende inkomsten beschikten maar omdat zij vreesden dat dat gevolgen zou hebben voor hun verblijfsrecht als EU-onderdaan. De bedragen die eisers via Western Union overmaakten, waren bestemd voor hun zoon in Albanië en voor Gülenisten in het buitenland. Ook hierover zijn verklaringen overgelegd.
4. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. Ter zitting is gebleken dat verweerder eisers in bezwaar niet langer heeft tegengeworpen dat zij bepaalde stukken (zoals het kentekenbewijs van de auto of de overdrachts- of eigendomspapieren van een woning in Turkije) niet hadden overgelegd. Verweerder werpt eisers enkel nog tegen dat zij onvoldoende duidelijkheid hebben verstrekt over hoe zij hebben geleefd voorafgaand aan hun bijstandsaanvraag. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de in de primaire fase daarover verstrekte gegevens inhoudelijk heeft beoordeeld als ook de aanvullende informatie in de bezwaarfase. Verweerder is dus teruggekomen van zijn aanvankelijke standpunt dat sprake was van een incomplete aanvraag. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit ten onrechte het primaire besluit om de aanvraag buiten behandeling te stellen, gehandhaafd.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigt.
7. Verweerder neemt in het bestreden besluit gemotiveerd het standpunt in dat het recht op bijstand van eisers niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat verweerder van opvatting is dat de aanvraag van eisers op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
8. Het saldo op de bankafschriften van eisers vermeldt een totaal aan bijschrijvingen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 september 2020 van € 15.140,97. De rechtbank kan verweerder daarom niet volgen in zijn standpunt dat de aanvraag reeds daarom moet worden afgewezen, omdat eisers van het over deze periode op hun rekening bijgeschreven bedrag redelijkerwijs niet in hun bestaan hadden kunnen voorzien, wat een aanwijzing zou kunnen zijn voor een onbekend gebleven inkomstenbron. Dat dit bedrag per maand naar verweerder stelt minder is dan wat gehuwden met een volledige bijstandsuitkering plus toeslagen maandelijks ontvangen, maakt op zichzelf niet ongeloofwaardig dat eisers de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag met deze middelen en aanvullend verkregen boodschappen via stichting Open Haard en de Voedselbank hebben kunnen overbruggen. Daar komt bij dat eisers hebben verklaard de huur niet te hebben voldaan en verder dat zij middelen verkregen buiten de bankrekening om. Deze omstandigheden staan naar het oordeel van de rechtbank toekenning van bijstand evenmin in de weg. Er is immers uitdrukkelijk verklaard dat eisers deze uitsluitend kregen als tijdelijke overbrugging naar het moment dat zij zelf over inkomsten gingen beschikken. Er zijn geen aanwijzingen dat de ontvangen giften en leningen structureel van aard zijn en ook zullen worden voortgezet na de bijstandverlening.
9. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat aan eisers met ingang van 6 september 2020 een bijstandsuitkering wordt toegekend naar de voor hen geldende norm.
10. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt (€ 49,-).
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.564,-, waarvan € 1068,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1) en € 1.496,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).