ECLI:NL:RBROT:2021:6460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
ROT 21/1214
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering na onterecht buiten behandeling stellen aanvraag

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, een gehuwd paar met een minderjarige zoon, een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend die aanvankelijk door het Drechtstedenbestuur buiten behandeling was gesteld. De rechtbank heeft op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de eisers, afkomstig uit Bulgarije en Turkije, hun recht op bijstand trachtten te onderbouwen na een eerdere afwijzing. De rechtbank oordeelde dat het standpunt van verweerder, dat eisers onvoldoende inzichtelijk hadden gemaakt hoe zij voorafgaand aan de bijstandsaanvraag hadden geleefd, niet houdbaar was. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld en dat de verstrekte informatie voldoende was om het recht op bijstand vast te stellen.

De rechtbank heeft de relevante feiten en het procesverloop in detail besproken. Eisers hadden eerder een bijstandsaanvraag ingediend, maar deze ingetrokken. Na meerdere verzoeken om aanvullende informatie, waaronder bankafschriften en verklaringen over hun levensonderhoud, heeft verweerder de aanvraag opnieuw buiten behandeling gesteld. De rechtbank concludeerde dat de financiële situatie van eisers niet duidelijk was, maar dat dit niet voldoende was om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van verweerder vernietigd en bepaald dat eisers met terugwerkende kracht recht hebben op bijstandsuitkering vanaf 6 september 2020.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vergoed, die aanzienlijk waren, en heeft het griffierecht terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van bijstandsaanvragen en de verplichting van bestuursorganen om voldoende informatie te verzamelen voordat zij besluiten nemen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres, en [naam eiser] , eiser, te [plaats] ,gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker,

en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,gemachtigde: A. Kleijn .

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en vergezeld van hun begeleider en tolk [naam tolk] . Namens verweerder is de gemachtigde verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eisers zijn met elkaar gehuwd en wonen met hun minderjarige zoon sinds 27 augustus 2019 in Dordrecht. Eiseres heeft de Bulgaarse nationaliteit, eiser de Turkse. Zij zijn in 2019 vanuit Bulgarije naar Nederland gekomen. Eiseres heeft een verblijfsrecht regulier als EU-onderdaan en eiser heeft een daarvan afgeleid verblijfsrecht. Niet in geschil is dat de verblijfsstatus van eisers aan toekenning van bijstand niet in weg staat.
1.2.
Gedurende de periode van 2 juli tot en met 15 november 2019 hebben eisers inkomen uit arbeid gehad waarmee zij in hun levensonderhoud hebben voorzien. Op 19 december 2019 hebben eisers een bijstandsaanvraag ingediend maar deze hebben zij weer ingetrokken. Vervolgens hebben zij in maart en april 2020 opnieuw inkomen uit arbeid gehad. Op 19 mei 2020 hebben eisers zich wederom gemeld voor een aanvraag om bijstand. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 2 juli 2020 buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 17 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dat besluit geen beroep ingesteld.
1.3.
Op 6 september 2020 hebben eisers zich opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen. Bij brief van 22 september 2020 heeft verweerder verzocht om bankafschriften vanaf 1 januari 2020, schuldbewijzen, een bewijs van (overdracht van) eigendom van een koopwoning in Turkije en verder om verklaringen van eisers over de wijze van leven sinds 15 november 2019 en de bijschrijvingen op hun bankrekening van [naam persoon 1] , [naam persoon 2] en [naam persoon 3] . Eisers hebben bij emailbericht van 28 september 2020 hierop gereageerd. Bij brief van 30 september 2020 heeft verweerder opnieuw gevraagd om deze informatie. Omdat eisers op deze laatste brief niet afdoende zouden hebben gereageerd, heeft verweerder bij het primaire besluit van 13 oktober 2020 de aanvraag opnieuw buiten behandeling gesteld.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in bezwaar is gebleken dat, anders dan ten tijde van het primaire besluit werd verondersteld, eisers met hun brief van 5 oktober 2020 binnen de gegeven hersteltermijn hebben gereageerd. De aanvraag is volgens verweerder echter bij het primaire besluit terecht buiten behandeling gesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de reacties van eisers en de informatie die in bezwaar nog is verstrekt, het recht op bijstand op bijstand nog steeds niet kan worden vastgesteld. Verweerder baseert dit op het volgende.
2.1.
Eisers hebben verklaard dat zij aanhangers van Gülen zijn en in 2019 uit Turkije zijn gevlucht naar Bulgarije. Zij hebben geen eigendommen meer in Turkije, omdat alles in beslag is genomen door de overheid. Zij kunnen zich niet wenden tot Turkse overheidsinstellingen om dit te bewijzen. Zij hadden een bankrekening in Bulgarije maar daar kunnen zij niet meer bij. Zij hebben geen auto. Zij kunnen de vaste lasten niet langer opbrengen en hebben een huurachterstand van 6 maanden. Zij hebben vanaf 15 november 2019 tot nu toe geleefd van toeslagen, leningen en giften. Zij hebben geld geleend van [naam persoon 1] , [naam persoon 2] en [naam persoon 3] via Stichting Open Haard, een organisatie van Gülenisten in Dordrecht, en hebben ook giften en boodschappen via deze stichting ontvangen. Zij hebben geld van [naam persoon 3] via Western Union overgeschreven. Aanvankelijk hebben zij verklaard dit geld te hebben overgemaakt om Gülenisten in het buitenland te ondersteunen, later hebben zij verklaard dat dit bestemd was voor hun zoon die studeert in Albanië.
2.2.
Verweerder wil op zich geloven dat eisers geen auto hebben en dat eisers niet kunnen beschikken over documenten over hun woning in Turkije. Dan nog vindt verweerder echter de financiële situatie van eisers niet duidelijk geworden. Er zijn ook bijschrijvingen van [naam persoon 4] en [naam persoon 5] geconstateerd. Daarover hebben eisers geen ondersteunende verklaringen dat dit leningen betroffen, overgelegd. De bedragen die eisers noemen als schulden aan [naam persoon 2] en [naam persoon 6] , komen niet overeen met de bijgeschreven bedragen en de huurschuld volgens de verhuurder komt niet overeen met de hoogte daarvan volgens eisers. Verweerder acht niet aannemelijk dat eisers in de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 september 2020 van het bijgeschreven bedrag van € 2.480,- in hun levensonderhoud hebben kunnen voorzien. Het is verder niet duidelijk wat eisers precies via stichting Eigen Haard hebben ontvangen. Weliswaar hebben eisers een verklaring overgelegd waarin gesteld wordt dat zij boodschappen en kleine bedragen ontvingen via [naam persoon 7] , [naam persoon 8] en [naam persoon 9] , maar de precieze omvang daarvan is onduidelijk gebleken. Verder vindt verweerder het opvallend dat [naam persoon 9] tevens de verhuurder van de woning van eisers is. Tot slot is gebleven waarom eisers via Western Union geld hebben overgemaakt. Er is weliswaar eenmaal een bedrag aan de zoon van eisers overgemaakt, maar ook driemaal aan andere personen.
3. Eisers voeren in beroep aan dat verweerder de aanvraag inhoudelijk heeft beoordeeld zodat deze ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Het recht op bijstand kon volgens eisers door verweerder wel worden vastgesteld. Op het TC-nummer van eiser staat volgens de Turkse belastingdienst geen eigendom geregistreerd. Verder hebben eisers in beroep naast de al eerder overgelegde verklaringen ook nog verklaringen van [naam persoon 5] ( [naam persoon 10] ) en [naam persoon 4] overgelegd dat zij aan eisers geld leenden. Het juiste bedrag aan huurachterstand wordt door de verhuurder in diens verklaring genoemd, het andere bedrag dat werd genoemd, betrof een schatting. Verweerder is van een te laag bedrag aan inkomsten voorafgaand aan de bijstandsaanvraag uitgegaan, nu eisers niet alleen huur- en zorgtoeslag ontvingen, maar ook inkomen uit arbeid, kinderbijslag en een belastingteruggave. Eisers betwisten dat zij hiernaast andere inkomsten hebben gehad. Zij hebben ook gebruik gemaakt van de Voedselbank. Dat zij zo laat bijstand hebben aangevraagd, was niet omdat zij over voldoende inkomsten beschikten maar omdat zij vreesden dat dat gevolgen zou hebben voor hun verblijfsrecht als EU-onderdaan. De bedragen die eisers via Western Union overmaakten, waren bestemd voor hun zoon in Albanië en voor Gülenisten in het buitenland. Ook hierover zijn verklaringen overgelegd.
4. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. Ter zitting is gebleken dat verweerder eisers in bezwaar niet langer heeft tegengeworpen dat zij bepaalde stukken (zoals het kentekenbewijs van de auto of de overdrachts- of eigendomspapieren van een woning in Turkije) niet hadden overgelegd. Verweerder werpt eisers enkel nog tegen dat zij onvoldoende duidelijkheid hebben verstrekt over hoe zij hebben geleefd voorafgaand aan hun bijstandsaanvraag. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de in de primaire fase daarover verstrekte gegevens inhoudelijk heeft beoordeeld als ook de aanvullende informatie in de bezwaarfase. Verweerder is dus teruggekomen van zijn aanvankelijke standpunt dat sprake was van een incomplete aanvraag. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit ten onrechte het primaire besluit om de aanvraag buiten behandeling te stellen, gehandhaafd.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigt.
7. Verweerder neemt in het bestreden besluit gemotiveerd het standpunt in dat het recht op bijstand van eisers niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat verweerder van opvatting is dat de aanvraag van eisers op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
8. Het saldo op de bankafschriften van eisers vermeldt een totaal aan bijschrijvingen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 september 2020 van € 15.140,97. De rechtbank kan verweerder daarom niet volgen in zijn standpunt dat de aanvraag reeds daarom moet worden afgewezen, omdat eisers van het over deze periode op hun rekening bijgeschreven bedrag redelijkerwijs niet in hun bestaan hadden kunnen voorzien, wat een aanwijzing zou kunnen zijn voor een onbekend gebleven inkomstenbron. Dat dit bedrag per maand naar verweerder stelt minder is dan wat gehuwden met een volledige bijstandsuitkering plus toeslagen maandelijks ontvangen, maakt op zichzelf niet ongeloofwaardig dat eisers de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag met deze middelen en aanvullend verkregen boodschappen via stichting Open Haard en de Voedselbank hebben kunnen overbruggen. Daar komt bij dat eisers hebben verklaard de huur niet te hebben voldaan en verder dat zij middelen verkregen buiten de bankrekening om. Deze omstandigheden staan naar het oordeel van de rechtbank toekenning van bijstand evenmin in de weg. Er is immers uitdrukkelijk verklaard dat eisers deze uitsluitend kregen als tijdelijke overbrugging naar het moment dat zij zelf over inkomsten gingen beschikken. Er zijn geen aanwijzingen dat de ontvangen giften en leningen structureel van aard zijn en ook zullen worden voortgezet na de bijstandverlening.
9. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat aan eisers met ingang van 6 september 2020 een bijstandsuitkering wordt toegekend naar de voor hen geldende norm.
10. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt (€ 49,-).
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.564,-, waarvan € 1068,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1) en € 1.496,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 herroept het primaire besluit en bepaalt dat verweerder aan eisers met ingang van 6 september 2020 bijstand verleent naar de voor hen van toepassing zijnde norm;
 bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 49,00 vergoedt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.564,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lammerse griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 juli 2021.
De griffier is buiten staat
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.