ECLI:NL:RBROT:2021:6407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
C/10/565537 / HA ZA 19-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en synergieverbintenis tussen coöperatie en vastgoedbedrijf

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de coöperatie [Coöperatie A] en de besloten vennootschap LAMPER VASTGOED B.V. over een synergieverbintenis en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. De rechtbank heeft op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in de hoofdzaak, waarin [Coöperatie A] als eiseres in conventie en LAMPER als gedaagde in conventie optrad. De rechtbank oordeelde dat het niet mogelijk was om de schade concreet te berekenen, maar dat er wel aannemelijk was dat LAMPER in enige mate schade had geleden door tekortkomingen in de synergieverbintenis. De rechtbank heeft de schade over de periode van mei 2017 tot en met april 2019 geschat op € 5.000,00 per locatie, wat resulteerde in een totale schadevergoeding van € 10.000,00 voor de locaties Werkendam en Gorinchem. Daarnaast werd LAMPER veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 175.000,00 aan [Coöperatie A] en de proceskosten werden aan de zijde van [Coöperatie A] begroot op € 7.570,00. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van de rolzitting waarop de conclusie van eis in reconventie is ingesteld. De vordering van [Coöperatie A] tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd toegewezen, terwijl de reconventionele vordering van LAMPER om voor recht te verklaren dat [Coöperatie A] tekortgeschoten was in de nakoming van de koopovereenkomst werd afgewezen. De proceskosten in reconventie werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/565537 / HA ZA 19-22
Vonnis van 30 juni 2021
in de zaak van
de coöperatie
[Coöperatie A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.E. Eelkman Rooda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LAMPER VASTGOED B.V.,
gevestigd te Alblasserdam en kantoorhoudende te Ridderkerk,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.P.J. Krijgsman.
Partijen zullen hierna [Coöperatie A] en Lamper worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 26 augustus 2020 en de daarin genoemde stukken,
  • de nadere akte d.d. 23 september 2020 van Lamper,
  • de nadere akte d.d. 21 oktober 2020 van [Coöperatie A] ,
  • de akte uitlaten productie d.d. 18 november 2020 van Lamper.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
In het vonnis in incident van 26 augustus 2020 zijn de vorderingen van Lamper om - kort gezegd - [Coöperatie A] te veroordelen tot het verstrekken van overzichten van verwijzingen en cijfers op het terrein van taxaties en aan- en verkoopopdrachten afgewezen en is de zaak naar de rol verwezen voor voort procederen in de hoofdzaak.
2.2.
In r.o. 2.11. van het tussenvonnis van 20 mei 2020 is beslist dat Lamper nog in de gelegenheid zal worden gesteld om te reageren op het beroep van [Coöperatie A] op artikel 1.6 van de koopovereenkomst.
Daarnaast is in rechtsoverweging 2.24. van voormeld tussenvonnis beslist dat Lamper in de gelegenheid zal worden gesteld om bij akte te onderbouwen welke schade zij stelt te hebben geleden met betrekking tot:
­ de locaties Werkendam en Gorinchem in de periode mei 2017 tot en met april 2019
­ de locatie Werkendam in de periode waarin [persoon A] werkzaam was bij [Coöperatie A] (dus tot 2015).
2.3.
Nadat zij zich eerder in de procedure heeft uitgelaten overeenkomstig r.o. 2.11. van voormeld tussenvonnis, heeft Lamper zich bij akte van 23 september 2020 ook uitgelaten over de schade die zij stelt te hebben geleden. Tegen de inhoud van de antwoordakte die [Coöperatie A] daarna op 21 oktober 2020 heeft genomen, heeft Lamper bezwaar gemaakt omdat in de antwoordakte niet alleen gereageerd wordt op de akte van Lamper. Dit bezwaar slaagt. [Coöperatie A] is alleen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de uitlatingen van Lamper over de gestelde schade, maar zij heeft daarnaast ook ten onrechte van de gelegenheid gebruik gemaakt om nieuwe stellingen in te nemen dan wel eerder ingenomen stellingen van een nadere onderbouwing te voorzien. Deze nieuwe stellingen en nadere onderbouwingen zullen daarom buiten beschouwing worden gelaten.
De locatie Werkendam in de periode waarin [persoon A] werkzaam was bij [Coöperatie A] (dus tot 2015)
2.4.
Allereerst zal worden ingegaan op het door [Coöperatie A] gedane beroep op artikel 1.6 van de koopovereenkomst. In dit artikel is bepaald:
Artikel 1
(…)
6. Verkoper en koper zullen met het oog op een wederzijds beoogd synergetisch effect in hun communicatie richting cliënten, relaties en overige derden trachten de onderlinge samenhang van elkaars producten en diensten, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te benadrukken en aan te bevelen. De bestaande netwerken, waarmee reeds een samenhang bestaat, zullen worden gerespecteerd. Het is Verkoper bekend dat Koper met de Rabobank tot en met 31 december 2014 een vergelijkbare afspraak heeft, hetgeen door Verkoper wordt geaccepteerd.
2.5.
In het tussenvonnis van 20 mei 2020 is reeds overwogen dat uit de getuigenverklaringen van [persoon A] en [persoon B] kan worden opgemaakt dat [Coöperatie A] wist dat [persoon A] klanten uit Werkendam naar makelaars uit haar eigen netwerk verwees en niet naar Lamper. [Coöperatie A] stelt dat dit op grond van voormeld artikel 1.6 van de overeenkomst was toegestaan. Lamper betwist dit.
2.6.
Lamper heeft aangevoerd dat artikel 1.6 alleen betrekking heeft op de reeds tussen Lamper en Rabobank bestaande afspraak om leads naar elkaar door te verwijzen. Dit betoog wordt niet gevolgd. Weliswaar wordt in artikel 1.6 melding gemaakt van deze afspraak, maar uit de overige tekst van het artikel blijkt niet dat het respecteren van bestaande netwerken alleen zag op de tussen Lamper en Rabobank gemaakte afspraak. Lamper heeft ook anderszins geen onderbouwing gegeven voor haar stelling op dit punt.
2.7.
Lamper heeft verder aangevoerd dat [Coöperatie A] zich niet op artikel 1.6 kan beroepen omdat uit de getuigenverklaring van [persoon A] zou blijken dat [Coöperatie A] tegen [persoon A] zou hebben gezegd dat zij zoveel mogelijk taxatieopdrachten aan Lamper moest doorspelen. Ook dit verweer wordt niet gevolgd. Dat [Coöperatie A] de basisafspraak die zij met Lamper had gemaakt onder de aandacht heeft gebracht bij [persoon A] , neemt niet weg dat [persoon A] mocht verwijzen naar makelaars uit haar eigen, reeds bestaande netwerk. Overigens heeft [persoon A] ook verklaard dat zij klanten uit Hardinxveld-Giessendam, die kennelijk buiten haar netwerk vielen, wél heeft doorverwezen naar Lamper.
2.8.
Tot slot heeft Lamper nog aangevoerd dat tijdens de onderhandelingen tussen [Coöperatie A] en Lamper op geen enkele wijze is gesproken over de rol van [persoon A] in Werkendam en het feit dat zij een eigen netwerk zou hebben. Ook dit betoog wordt verworpen, nu hiervoor reeds is overwogen dat uit de tekst van artikel 1.6 niet blijkt dat het respecteren van bestaande netwerken alleen op de reeds bestaande afspraak tussen Lamper en Rabobank zou zien. Dat [persoon A] volgens Lamper nog maar kort bij [Coöperatie A] in dienst was ten tijde van de onderhandelingen, is bij gebrek aan onderbouwing onvoldoende om daaruit te concluderen dat [Coöperatie A] bij het sluiten van de koopovereenkomst geen bestaand netwerk zou hebben gehad met betrekking tot de locatie Werkendam. Te meer nu [persoon A] heeft verklaard dat zij reeds 20 jaar werkzaam was toen [Coöperatie A] het assurantiekantoor waar zij in dienst was, overnam.
2.9.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het door [Coöperatie A] gedane beroep op artikel 1.6 van de overeenkomst slaagt. Dit betekent dat [Coöperatie A] voor wat betreft Werkendam in de periode tot 2015 niet tekort is geschoten in de synergieverbintenis op de momenten dat [persoon A] klanten naar makelaars uit haar eigen netwerk heeft verwezen en niet naar Lamper. Met betrekking tot deze locatie en periode zal de gevorderde schadevergoeding daarom worden afgewezen.
De schade met betrekking tot de locaties Werkendam en Gorinchem in de periode mei 2017 tot en met april 2019
2.10.
Ter onderbouwing van de door haar gevorderde schadevergoeding heeft Lamper in haar akte onder meer gesteld dat de huizenmarkt vanaf 2017 flink is aangetrokken. Op basis van het NVM-rapport Transactiecijfers NVM-Regio van 9 juli 2020 schat Lamper dat [Coöperatie A] vanaf 2017 minstens 30 taxatieopdrachten per jaar per locatie aan Lamper had moeten verstrekken. Verder heeft Lamper gesteld dat [Coöperatie A] bij een redelijke inspanning in totaal 12 verkoopopdrachten en 8 aankoopopdrachten per jaar bij Lamper had kunnen aanleveren, wat neerkomt op 3 verkoopopdrachten en 2 aankoopopdrachten per jaar per locatie.
Om tot een begroting van de door haar gestelde schade te komen, heeft Lamper bij haar akte 18 facturen aan taxatieopdrachten, 24 facturen aan verkoopopdrachten en 15 facturen aan aankoopopdrachten uit de periode 2017-2019 in het geding gebracht. Op basis van het gemiddelde van deze facturen komt Lamper tot de volgende begrotingen/schattingen:
­ de omzet per taxatieopdracht wordt begroot op € 374,21 (excl. btw en excl. validatiekosten),
­ de omzet per verkoopopdracht wordt begroot op € 4.635,92 (excl. btw),
­ de omzet per aankoopopdracht wordt begroot op € 1.669,42 (excl. btw).
2.11.
Op basis van voormelde schattingen heeft Lamper haar schade in totaal becijferd op € 237.545,60 (excl. btw), waarbij zij in haar berekening van de schade voor wat betreft de locatie Werkendam ook de periode van 2011 tot en met 2015 heeft betrokken. Hiervoor is echter reeds overwogen (zie r.o. 2.9.) dat voor wat betreft Werkendam in de periode tot 2015 de gevorderde schadevergoeding zal worden afgewezen en ook ten aanzien van de periode daarna (dus vanaf 2015) is in r.o. 2.14. van het tussenvonnis van 20 mei 2020 reeds overwogen dat de gevorderde schadevergoeding over de periode 2015 tot en met april 2017 zal worden afgewezen. De door Lamper becijferde schade over de periode 2011 tot en met 2015 zal dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
2.12.
Voor wat betreft de periode die wél voor vergoeding van schade in aanmerking komt, namelijk de periode vanaf mei 2017 tot en met april 2019, heeft Lamper geschat dat zij voor de locaties Gorinchem en Werkendam gezamenlijk de volgende opdrachten is misgelopen:
­ 120 120 taxatieopdrachten (30 opdrachten × 2 jaar × 2 locaties),
­ 120 12 verkoopopdrachten (3 opdrachten × 2 jaar × 2 locaties),
­ 120 8 aankoopopdrachten (2 opdrachten × 2 jaar × 2 locaties).
Indien de door Lamper gemaakte begrotingen/schattingen ten aanzien van het aantal opdrachten en de gemiddelde omzetbedragen zouden worden gevolgd, zou – naar de rechtbank begrijpt – de door Lamper gestelde totaalschade voor beide locaties gezamenlijk € 113.711,60 bedragen (excl. btw en validatiekosten), wat neerkomt op € 28.427,90 per jaar per locatie.
2.13.
Naar het oordeel van de rechtbank is het op basis van de door Lamper gemaakte begrotingen en aannames (die door [Coöperatie A] worden betwist) niet mogelijk om de schade concreet te berekenen. In de eerste plaats heeft [Coöperatie A] er in haar antwoordakte terecht op gewezen dat er bij de schadeberekening moet worden uitgegaan van gederfde winst (en dus niet van gederfde omzet), zodat ook rekening wordt gehouden met verschuldigde belasting en met kosten die Lamper gemaakt zou hebben indien zij daadwerkelijk de door haar beraamde aantallen van taxatie-, verkoop- en aankoopopdrachten zou hebben gekregen. Daarnaast zijn de door Lamper in haar akte begrote/geschatte aantallen gemiste opdrachten en omzetbedragen in deze procedure niet komen vast te staan, niet in de laatste plaats omdat Lamper eerder in haar conclusie van eis andere aantallen en omzetbedragen heeft genoemd en Lamper geen verklaring heeft gegeven voor deze verschillen. En tot slot moet er in verband met de keuzevrijheid van de klant rekening mee worden gehouden dat, zoals ook door Lamper is onderkend, niet iedere doorverwijzing naar Lamper automatisch tot een opdracht zou hebben geleid.
2.14.
Met betrekking tot dit laatste punt is in r.o. 2.25. van het tussenvonnis van 20 mei 2020 reeds overwogen dat er onzekerheid bestaat over de vraag of de op zichzelf vastgestelde tekortkomingen in de synergieverbintenis ook daadwerkelijk tot schade aan de zijde van Lamper heeft geleid. Anderzijds is echter wel aannemelijk dat Lamper in enige mate schade heeft geleden als gevolg van de vastgestelde tekortkomingen. Op grond hiervan schat de rechtbank aan de hand van de goede en kwade kansen de door Lamper geleden schade over de periode mei 2017 tot en met april 2019 op € 5.000,00 per locatie.
2.15.
Dit betekent dat in reconventie voor de locaties Werkendam en Gorinchem een schadevergoeding zal worden toegewezen van in totaal € 10.000,00. Het meer gevorderde zal worden afgewezen.
2.16.
De wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW zal worden afgewezen omdat wettelijke handelsrente alleen verschuldigd is over een geldsom die direct op grond van een handelsovereenkomst verschuldigd is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen, en wel vanaf de datum van de rolzitting waarop de conclusie van eis in reconventie is ingesteld (3 april 2019).
2.17.
Met betrekking tot de toewijzing van de vordering van € 605,- aan advertentiekosten (zie r.o. 5.22. van het tussenvonnis van 16 oktober 2019) zal wél wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW worden toegewezen vanaf 3 april 2019, nu betaling van die geldsom wel direct op grond van een handelsovereenkomst is verschuldigd.
Resterende vordering Lamper (in reconventie)
2.18.
In de tussenvonnissen van 16 oktober 2019 en 20 mei 2020 is nog geen oordeel gegeven over de reconventionele vordering van Lamper om voor recht te verklaren dat [Coöperatie A] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de koopovereenkomst en de huurovereenkomst. Deze vordering zal worden afgewezen. Met betrekking tot de tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst (synergieverbintenis) omdat vanwege die tekortkoming in deze procedure een schadevergoeding wordt toegekend en Lamper dus geen belang heeft bij een verklaring voor recht, en met betrekking tot de huurovereenkomst omdat geen tekortkoming van [Coöperatie A] is komen vast te staan.
Resterende vordering [Coöperatie A] (in conventie)
2.19.
In de tussenvonnissen van 16 oktober 2019 en 20 mei 2020 is nog geen oordeel gegeven over de door [Coöperatie A] gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 2.775,00. Lamper heeft deze vordering niet betwist. Nu ook de hoogte van het gevorderde bedrag in overeenstemming is met het tarief zoals dat is opgenomen in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zal het gevorderde bedrag van € 2.775,00 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding (21 december 2018).
Proceskosten
2.20.
In conventie zal Lamper als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van [Coöperatie A] tot op heden begroot op € 4.030,00 aan griffierecht en € 3.540,00 aan salaris advocaat (2 pnt. × tarief V van € 1.770,00), totaal € 7.570,00.
2.21.
Nu partijen in reconventie over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie:
3.1.
veroordeelt Lamper om aan [Coöperatie A] te betalen een bedrag van € 175.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% vanaf 1 februari 2016 tot aan de dag van algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt Lamper om aan [Coöperatie A] te betalen een bedrag van € 2.775,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 21 december 2018 tot aan de dag van algehele voldoening,
3.3.
veroordeelt Lamper in de proceskosten, aan de zijde van [Coöperatie A] tot op heden begroot op € 7.570,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
3.4.
veroordeelt Lamper in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Lamper niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie:
3.7.
veroordeelt [Coöperatie A] om aan Lamper te betalen een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 3 april 2019 tot aan de dag van algehele voldoening,
3.8.
veroordeelt [Coöperatie A] om aan Lamper te betalen een bedrag van € 605,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over dit bedrag vanaf 3 april 2019 tot aan de dag van algehele voldoening,
3.9.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.
2438/2457