ECLI:NL:RBROT:2021:6397

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
8979825 \ CV EXPL 21-286
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een creditcardschuld en verweer op basis van identiteitsfraude

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen International Card Services B.V. (ICS) en [persoon A]. ICS vorderde betaling van een openstaande creditcardschuld van € 2.406,78, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, omdat [persoon A] volgens ICS zijn verplichtingen uit een creditcardovereenkomst niet was nagekomen. [persoon A] voerde aan dat hij slachtoffer was van identiteitsfraude en dat er geen overeenkomst met ICS tot stand was gekomen. De procedure volgde na een mondelinge behandeling op 17 juni 2021, die vanwege COVID-19 via een beeldverbinding plaatsvond.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon A] een creditcardovereenkomst met ICS had gesloten, waarbij hij verplicht was om het openstaande saldo binnen 21 dagen te voldoen. ICS stelde dat [persoon A] in gebreke was gebleven en dat hij een betalingsregeling had getroffen die hij ook had nagekomen. [persoon A] betwistte de schuld en voerde aan dat hij geen creditcard had aangevraagd, maar dat zijn gegevens waren misbruikt. De kantonrechter oordeelde dat [persoon A] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling van identiteitsfraude en dat de vordering van ICS toewijsbaar was.

In reconventie vorderde [persoon A] dat ICS een negatieve registratie bij het BKR zou verwijderen, maar ook deze vordering werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat [persoon A] in zowel de conventionele als reconventionele vordering in het ongelijk was gesteld en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van identiteitsfraude en de verplichtingen van kredietnemers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8979825 \ CV EXPL 21-286
uitspraak: 1 juli 2021 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
International Card Services B.V.,
gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Diemen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: W.P.J. van den Berg, W.J. Uyterlinde en M.C. den Hertog Gerechtsdeurwaarders te Utrecht,
tegen
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. E. Bot (DAS).
Partijen worden hierna aangeduid als “ICS” en “ [persoon A] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 8 januari 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Vanwege het coronavirus heeft de mondelinge behandeling, overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, plaatsgevonden via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven. [persoon B] , werkzaam bij de gemachtigde van ICS, is namens ICS verschenen. [persoon A] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..Het geschil

in conventie:

2.1.
Volgens ICS heeft zij een creditcardovereenkomst gesloten met [persoon A] . Dit betrof een creditcard zonder kredietfaciliteit, wat betekent dat [persoon A] maandelijks van ICS een overzicht krijgt van de met de creditcard gedane bestedingen en verplicht is om het openstaande saldo binnen 21 dagen daarna aan ICS te voldoen. ICS heeft zich op het standpunt gesteld dat [persoon A] indertijd heeft nagelaten om het openstaande saldo van € 2.514,86 inclusief wettelijke rente tot 11 maart 2020 te voldoen. ICS heeft [persoon A] vervolgens op 11 maart 2020 in gebreke gesteld, waarna betaling is uitgebleven. Volgens ICS is [persoon A] hierdoor een bedrag van € 454,06 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden. ICS is een betalingsregeling met [persoon A] overeengekomen, nadat [persoon A] hier per mail van 12 maart 2020 om had verzocht. Volgens ICS is [persoon A] die betalingsregeling van € 150,- per maand in de maanden maart tot en met juni 2020 nagekomen, waardoor het openstaande saldo van de totale vordering met een bedrag van € 600,- moet worden verminderd. [persoon A] heeft op 23 juli 2020 telefonisch contact opgenomen met ICS, omdat volgens hem sprake zou zijn van identiteitsfraude en de creditcard niet door hem zou zijn aangevraagd. ICS is van mening dat [persoon A] onvoldoende heeft bewezen dat sprake is van identiteitsfraude, zodat zij heeft gevorderd [persoon A] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om € 2.406,78 aan haar te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [persoon A] in de kosten van deze procedure.
2.2.
[persoon A] heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd. Hij voert daartoe aan, samengevat, dat hij slachtoffer is geworden van identiteitsfraude nadat een onbekende zijn computer, e-mailaccount en internetbankieren heeft gehackt en op zijn naam een creditcard heeft aangevraagd en daarmee uitgaven heeft gedaan. Er is volgens [persoon A] hierdoor geen overeenkomst tot stand gekomen met ICS. Op het verweer van [persoon A] zal hierna – voor zover van belang – worden ingegaan.
in reconventie:
2.3.
Volgens [persoon A] heeft hij geen creditcardovereenkomst met ICS gesloten, maar is hij slachtoffer geworden van identiteitsfraude. [persoon A] is daarom van mening dat in de periode maart tot en met juni 2020 van zijn bankrekening onverschuldigd een bedrag van € 600,- door een onbekende aan ICS is betaald, dan wel dat ICS tot dat beloop ongerechtvaardigd is verrijkt, en dat ICS op 25 december 2019 ten onrechte een negatieve registratie bij het BKR heeft ingeschreven. [persoon A] heeft daarom gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ICS te veroordelen om aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 600,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
ICS te veroordelen om de op 25 december 2019 op naam van [persoon A] bij Stichting BKR ingeschreven kredietregistratie alsmede de daarbij geregistreerde negatieve coderingen “A” (Achterstand) en “2” (Restantvordering geheel opeisbaar), binnen een in goede justitie door de kantonrechter te bepalen termijn te verwijderen c.q. te laten verwijderen uit de BKR registers, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of deel van een dag dat ICS niet aan die veroordeling voldoet;
ICS te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten.
2.4.
ICS heeft tot afwijzing van de reconventionele vorderingen geconcludeerd, omdat volgens ICS geen sprake is van identiteitsfraude en zij de creditcardovereenkomst met [persoon A] heeft gesloten. Op het verweer van ICS zal hierna – voor zover van belang – worden ingegaan.

3..De beoordeling

in conventie

3.1.
Mede in het licht van de toelichtingen die zijn gegeven over de gang van zaken bij het aanvragen en gebruiken van de creditcard en bij het overeenkomen van de afbetalingsregeling, komt de stellingname van [persoon A] erop neer dat geheel buiten hem om:
  • op 4 juli 2019 de creditcard op zijn naam is aangevraagd en op het aanvraagformulier zijn woonadres, e-mailadres, telefoonnummer en bankrekeningnummer zijn ingevuld;
  • ter goedkeuring van de aanvraag een betaling van € 0,01 is gedaan vanaf zijn bankrekeningnummer en zijn originele identiteitskaart is gescand met het identificatiesysteem Mitek;
  • de creditcard per post is verzonden naar zijn woonadres;
  • de pincode van de creditcard per post is verzonden naar zijn woonadres;
  • een Self Select PIN (SPP) op 10 juli 2019 is gekozen middels zijn mobiele telefoonnummer;
  • betalingen bij (web)winkels zijn verricht met de creditcard in de maanden juli en augustus 2019;
  • vier bedragen van de creditcard zijn overgeboekt naar zijn bankrekening in de maanden juli en augustus 2019;
  • de app van ICS is geïnstalleerd op 19 augustus 2019 en het webportaal van ICS is geactiveerd op 9 november 2019, waarvoor verificatiecodes zijn verstuurd naar het e-mailadres van [persoon A] en zijn mobiele telefoonnummer;
  • brieven van ICS van 27 januari 2020, 11 maart 2020 en 23 maart 2020 zijn verstuurd naar zijn woonadres en zijn e-mailadres;
  • is gecorrespondeerd met ICS vanaf zijn e-mailadres in maart 2020 (e-mailberichten van 12, 20 en 23 maart 2020);
  • zijn voicemail is afgeluisterd, nu in genoemd e-mailbericht van 12 maart 2020 is gereageerd op een ingesproken voicemailbericht van de gemachtigde van ICS;
  • op zijn naam een betalingsregeling met ICS is getroffen in maart 2020, waarbij met ICS is overeengekomen dat [persoon A] een bedrag van € 150,- per maand zou afbetalen;
  • de betalingsregeling vier maanden is nagekomen, doordat op 25 maart 2020, 24 april 2020, 25 mei 2020 en 25 juni 2020 bedragen ter hoogte van € 150,- zijn afgeschreven van zijn bankrekeningnummer naar de gemachtigde van ICS.
3.2.
Een objectieve onderbouwing van deze punten ontbreekt echter geheel. In het bijzonder volgt de juistheid ervan niet uit de door [persoon A] in dit verband genoemde omstandigheden dat hij aangifte heeft gedaan bij de politie en dat bij de aanvraag van de creditcard te lage inkomensgegevens van [persoon A] en met name van zijn partner zijn opgegeven. De juistheid ervan volgt ook niet uit zijn stelling dat volgens American Express iemand misbruik van zijn gegevens heeft gemaakt, reeds omdat ICS na onderzoek gemotiveerd heeft weersproken dat het geregistreerde IP-adres dat bij de aanvraag bij ICS is gebruikt ( [IP-adres 1] ) hetzelfde IP-adres is dat bij de aanvraag bij American Express is gebruikt ( [IP-adres 2] ).
3.3
[persoon A] heeft desgevraagd voorts geen verklaring kunnen geven voor het door de vermeende hacker kennelijk tot vijfmaal toe hebben kunnen onderscheppen van fysieke post die naar zijn postadres is gezonden (creditcard, pincode, de brieven van ICS van 27 januari 2020, 11 maart 2020 en 23 maart 2020).
3.4
[persoon A] heeft desgevraagd evenmin een verklaring kunnen geven voor het door de vermeende hacker meer dan een jaar nadat de creditcard is gebruikt (juli/augustus 2019) zijn gaan treffen van een betalingsregeling – waarvoor opnieuw moeite moest worden gedaan om een e-mailadres van [persoon A] te kunnen gebruiken – en het vervolgens daadwerkelijk zijn gaan verrichten van afbetalingen op deze betalingsregeling vanaf de bankrekening van [persoon A] per “instant overboeking via Mobiel”. De niet onderbouwde stelling van [persoon A] dat hij van de SNS Bank heeft begrepen dat aan zijn bankrekening kennelijk twee telefoonnummers zijn gekoppeld is, ook indien zij juist is, onvoldoende om daaraan de conclusie te kunnen verbinden dat die betalingen niet door hem zijn verricht.
3.5.
Ten slotte heeft [persoon A] de stelling van ICS, na door haar verricht onderzoek, dat met de creditcard een bedrag van totaal € 1.515,- naar een bankrekening van [persoon A] is overgemaakt op 15, 18, 19 en 29 juli 2019, niet gemotiveerd (aan de hand van bankafschriften) weersproken en geen reden kunnen geven waarom een hacker dit zou doen.
3.6.
Al met al acht de kantonrechter de stellingname van [persoon A] te speculatief en te weinig met controleerbare gegevens onderbouwd om er in rechte enig gevolg aan te verbinden. Dit betekent dat de vordering van ICS, die voor het overige cijfermatig niet is betwist, als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar is. [persoon A] zal derhalve worden veroordeeld om € 2.406,78 aan ICS te betalen.
3.7.
De gevorderde wettelijke rente is door [persoon A] niet bestreden en op de wet gegrond, zodat deze zal worden toegewezen.
in reconventie:
3.8.
Gelet op wat hiervoor in conventie is overwogen is onvoldoende gemotiveerd gesteld dat sprake is van identiteitsfraude, zodat het bedrag van € 600,- niet onverschuldigd aan ICS is betaald en ICS hierdoor niet ongerechtvaardigd is verrijkt. Om dezelfde reden bestaat evenmin grond om ICS te veroordelen om de aanmelding bij BKR te (laten) verwijderen uit de BKR-registers. De reconventionele vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
in conventie en in reconventie:
3.9.
[persoon A] is in conventie en in reconventie de in het ongelijk gestelde partij, zodat hij wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van ICS, in conventie begroot op € 374,- (2 punten à € 187,-) en in reconventie op € 124,- (1 punt à € 124,-; omdat de reconventionele vordering voortvloeit uit het verweer in conventie, worden de punten voor de proceskosten in reconventie gehalveerd).

4..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [persoon A] om aan ICS tegen kwijting te betalen € 2.406,78, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 8 januari 2021 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ICS vastgesteld op € 507,- aan griffierecht, € 108,03 aan dagvaardingskosten en € 374,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ICS vastgesteld op € 124,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688