ECLI:NL:RBROT:2021:6388

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
8889181 \ CV EXPL 20-5736
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van pensioenpremies door eenmanszaak na wijziging naar besloten vennootschap

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. G.A.F.M. Wouters, gaat het om de verplichting van een gedaagde, die een eenmanszaak drijft in de bouwnijverheid, om pensioenpremies te betalen aan drie stichtingen die verantwoordelijk zijn voor pensioenregelingen in de sector. De eiseressen, Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, Stichting Opleidings-en Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra, en Stichting Aanvullingsfonds Bouw & Infra, hebben de gedaagde aangeklaagd omdat hij loongegevens heeft aangeleverd onder het aansluitnummer van zijn eenmanszaak, terwijl hij sinds augustus 2019 geen werknemers meer in dienst had in die hoedanigheid. De gedaagde heeft zijn werknemers overgedragen aan zijn besloten vennootschap, maar heeft nagelaten dit correct door te geven aan de stichtingen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde verantwoordelijk is voor het aanleveren van de juiste gegevens en dat de stichtingen op basis van de aangeleverde informatie mogen uitgaan van de juistheid van de premienota's. De vordering van de stichtingen wordt toegewezen, en de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 3.611,93, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt de gedaagde in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8889181 \ CV EXPL 20-5736
uitspraak: 1 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de stichtingen
1.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid,
gevestigd te Amsterdam,
2.Stichting Opleidings-en Ontwikkelingsfonds Bouw & Infra,
gevestigd te Harderwijk,
3.
Stichting Aanvullingsfonds Bouw & Infra,
gevestigd te Harderwijk,
eiseressen,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [naam bedrijf gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Eiseressen worden hierna aangeduid als “de Stichtingen” (gezamenlijk) en als “het Pensioenfonds” (eiseres sub 1), “het O&O-fonds” (eiseres sub 2) en “het Aanvullingsfonds” (eiseres sub 3). Gedaagde wordt hierna aangeduid als “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 5 november 2020;
  • het e-mailbericht van [gedaagde] van 16 november 2020 inhoudende een conclusie van antwoord, met productie;
  • de aantekeningen van de griffier van 26 november 2020 met het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • het e-mailbericht van [gedaagde] van 1 december 2020;
  • het vonnis van 3 december 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het e-mailbericht van [gedaagde] van 9 december 2020, met producties;
  • de door de Stichtingen ten behoeve van de mondelinge behandeling bij brief van 26 januari 2021 overgelegde producties;
  • het e-mailbericht van [gedaagde] van 2 februari 2021;
  • het e-mailbericht van [gedaagde] van 4 februari 2021;
  • de akte uitlaten van de Stichtingen van 4 maart 2021, met producties;
  • het e-mailbericht van [gedaagde] van 10 maart 2021, met producties;
  • het e-mailbericht van [gedaagde] van 11 maart 2021;
  • de akte uitlaten van de Stichtingen van 29 april 2021, met productie;
  • het e-mailbericht van [gedaagde] van 21 mei 2021, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Vanwege het coronavirus heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven. Aanwezig waren [naam persoon] namens GGN Mastering Credit B.V. (hierna: GGN) en [gedaagde] .
1.3.
De kantonrechter heeft partijen na de zitting vier weken de gelegenheid gegeven om er samen uit te komen. Dit is hen niet gelukt. De kantonrechter heeft partijen vervolgens nog in de gelegenheid gesteld om bij aktes op elkaars standpunten te reageren.
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[gedaagde] drijft de eenmanszaak [naam bedrijf gedaagde] . [gedaagde] is met zijn eenmanszaak werkzaam in de bouwnijverheid.
2.2.
Werknemers in de bouwnijverheid zijn op grond van het bepaalde in de Wet verplichte deelneming bedrijfstakpensioenfonds 2000 verplicht deel te nemen aan het Pensioenfonds. Dit betekent dat [gedaagde] voor de werknemers in zijn eenmanszaak premies moet afdragen aan het Pensioenfonds.
2.3.
De verplichting voor [gedaagde] tot het doen van premieafdrachten aan het Aanvullingsfonds en het O&O-fonds voor de bij hem in dienst zijnde werknemers vloeit voort uit artikel 1 lid 2 van de cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid, die algemeen verbindend is verklaard, (hierna: cao BTER) en de Statuten en Reglementen van het Aanvullingsfonds en het O&O-fonds, die onderdeel uitmaken van de cao BTER.
2.4.
De Stichtingen, althans hun administrateur APG, hebben aan [gedaagde] de volgende facturen gestuurd:
Kenmerk
Datum
Verzuimdatum
Bedrag
Dossiernummer GGN
[kenmerknummer 1]
09-11-2019
23-11-2019
€ 1.063,87
[dossiernummer 1]
[kenmerknummer 2]
09-11-2019
23-11-2019
€ 1.082,35
[dossiernummer 1]
[kenmerknummer 3]
09-11-2019
23-11-2019
€ 1.185,43
[dossiernummer 1]
[kenmerknummer 4]
14-11-2019
28-11-2019
€ 1.038,40
[dossiernummer 1]
[kenmerknummer 5]
18-12-2019
01-01-2020
€ 1.077,85
[dossiernummer 1]
[kenmerknummer 6]
28-05-2020
11-06-2020
€ 347,46
[dossiernummer 2]
[kenmerknummer 7]
28-05-2020
11-06-2020
€ 331,68
[dossiernummer 2]
[kenmerknummer 8]
14-08-2020
28-08-2020
€ 331,68
[dossiernummer 3]
[kenmerknummer 9]
12-09-2020
26-09-2020
€ 363,26
[dossiernummer 4]
[kenmerknummer 10]
16-09-2020
30-09-2020
€ 347,46
[dossiernummer 5]
2.5.
[gedaagde] heeft inzake het dossier [dossiernummer 1] € 4.875,- betaald aan GGN.

3..Het geschil

3.1.
De Stichtingen hebben bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hen te betalen € 3.611,93, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te berekenen vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan hun vordering hebben de Stichtingen het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft loongegevens verstrekt van zijn werknemer(s) op grond waarvan de Stichtingen de verschuldigde pensioenpremies berekend hebben. [gedaagde] heeft echter nagelaten de in dit geding zijnde facturen volledig te betalen. Na aftrek van de betaling van € 4.875,- staat er in totaal nog een bedrag van € 3.611,93 open aan hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente berekend tot de dag van dagvaarding.
3.3.
[gedaagde] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Zijn eenmanszaak heeft sinds 1 augustus 2019 geen werknemers meer in dienst. De werknemers zijn vanaf augustus 2019 of later in dienst getreden van de besloten vennootschap van [gedaagde] met de naam: [vennootschap gedaagde] (hierna: de besloten vennootschap). De premienota’s zijn daarom onterecht opgelegd, zodat de vordering moet worden afgewezen en de Stichtingen de door [gedaagde] al betaalde bedragen aan hem moet terugbetalen.

4..De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat [gedaagde] voor de werknemers die bij zijn eenmanszaak in dienst zijn aan de Stichtingen pensioenpremies moet betalen. De facturen waarvan de Stichtingen in deze procedure betaling hebben gevorderd zien volgens de Stichtingen op de premienota’s voor werknemers in dienst bij de eenmanszaak vanaf de maand augustus 2019 tot en met de maand september 2020. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat er vanaf augustus 2019 geen werknemers meer in dienst zijn van de eenmanszaak, zodat de premienota’s niet correct zijn. Deze hadden aan de besloten vennootschap van [gedaagde] verzonden moeten worden, omdat de werknemers vanaf augustus 2019 bij dat bedrijf in dienst zijn.
4.2.
De Stichtingen hebben vervolgens toegelicht dat de eenmanszaak is ingeschreven onder het aansluitnummer [aansluitnummer 1] dat is gekoppeld aan het KvK-nummer van de eenmanszaak, zijnde [Kvk-nummer] . De boekhouder van [gedaagde] heeft aan de Stichtingen maandelijks loongegevens doorgegeven onder het aansluitnummer [aansluitnummer 1] van de eenmanszaak, zodat de Stichtingen van mening zijn dat de premienota’s correct zijn. [gedaagde] heeft volgens de Stichtingen nooit de besloten vennootschap bij hen ingeschreven of een verzoek tot wijziging van de rechtsvorm gedaan. Het ligt volgens de Stichtingen op de weg van [gedaagde] om de juiste loongegevens aan te leveren. Nu [gedaagde] dat niet heeft gedaan, zijn de Stichtingen van mening dat de vordering kan worden toegewezen.
4.3.
De kantonrechter is met de Stichtingen van oordeel dat het op de weg van [gedaagde] ligt om de juiste gegevens bij de Stichtingen aan te leveren, zodat op basis daarvan de pensioenpremies van de werknemers berekend kunnen worden. In artikel 14 van het Uitvoeringsreglement van het Pensioenfonds is immers in lid 3 onder a bepaald dat het op de weg van de werkgever (dus [gedaagde] ) ligt om ervoor te zorgen dat het Pensioenfonds de beschikking krijgt over de vereiste gegevens. Deze gegevens dienen in uniform formaat elektronisch te worden aangeleverd. In artikel 14 lid 3 onder e van dit Uitvoeringsreglement is voorts bepaald dat het Pensioenfonds bevoegd is van foutief aangeleverde gegevens uit te gaan bij het vaststellen van de voorlopige premie en de werkgever hieraan verbonden is tot de definitieve vaststelling.
4.4.
Volgens de Stichtingen heeft [gedaagde] , althans zijn boekhouder, de loongegevens aangeleverd onder het aansluitnummer van de eenmanszaak, zodat zij daarvan uit mochten gaan. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat het aansluitnummer [aansluitnummer 1] van de besloten vennootschap is en niet van de eenmanszaak, omdat dit uit de door [gedaagde] overgelegde stukken onvoldoende blijkt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
[gedaagde] heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling diverse e-mails met producties van zijn boekhouder overgelegd. Hieruit blijkt echter alleen dat de loongegevens zijn aangeleverd onder het aansluitnummer [aansluitnummer 1] , maar daaruit blijkt niet dat dit aansluitnummer bij de besloten vennootschap hoort.
[gedaagde] heeft voorts na de mondelinge behandeling in zijn e-mailbericht van 10 maart 2021 een brief van zijn boekhouder met een aantal bijlagen overgelegd. Volgens [gedaagde] staat in bijlage A het aansluitnummer van de eenmanszaak, namelijk [aansluitnummer 2] . De Stichtingen hebben dit echter weersproken in hun akte van 29 april 2021, want dat aansluitnummer is volgens hen een UWV-nummer. [gedaagde] heeft hierop in zijn laatste e-mailbericht van 21 mei 2021 niet meer op gereageerd, zodat de kantonrechter van de juistheid van het standpunt van de Stichtingen uitgaat en [gedaagde] hiermee dus niet heeft onderbouwd dat de eenmanszaak een ander aansluitnummer heeft.
In zijn e-mailbericht van 10 maart 2021 heeft [gedaagde] tevens gewezen op bijlage D van zijn boekhouder waaruit volgens hem blijkt dat het aansluitnummer [aansluitnummer 1] bij de besloten vennootschap hoort. Bijlage D is kennelijk een printscreen is van het administratiesysteem van de boekhouder. Uit het enkele feit dat de boekhouder op Bijlage D achter het aansluitnummer [aansluitnummer 1] met de hand ‘
[vennootschap gedaagde]’ heeft geschreven, blijkt echter niet dat de besloten vennootschap bij de Stichtingen ook bekend was onder dit aansluitnummer. De Stichtingen hebben dit voldoende bestreden met onder andere hun verwijzing naar het inschrijfformulier van de eenmanszaak dat zij als productie 8 hebben overgelegd, waaruit duidelijk blijkt dat het aansluitnummer [aansluitnummer 1] aan de eenmanszaak gekoppeld is omdat hierop het KvK-nummer van de eenmanszaak staat vermeld.
[gedaagde] heeft bij zijn e-mailbericht van 11 maart 2021 een e-mailbericht van zijn boekhouder overgelegd van 10 maart 2021 om 10:54:34 uur. Het enkele feit dat zijn boekhouder schrijft “De fout zit bij pensioenfonds” is echter onvoldoende onderbouwing van de stelling van [gedaagde] dat aansluitnummer [aansluitnummer 1] van de besloten vennootschap is. Hieruit blijkt evenmin dat de Stichtingen hebben erkend dat zij een fout hebben gemaakt.
[gedaagde] heeft bij e-mail van 21 mei 2021 als laatste gewezen op een e-mailbericht van APG aan zijn boekhouder van 22 oktober 2019 om 03:28 uur waarin in het onderwerp het aansluitnummer [aansluitnummer 1] staat, zodat dit volgens zijn boekhouder weldegelijk bekend is bij de Stichtingen. Het probleem is echter niet dat het aansluitnummer niet bekend is bij de Stichtingen, maar het gaat erom of dit aansluitnummer is gekoppeld aan de eenmanszaak, zoals de Stichtingen stellen, of aan de besloten vennootschap, zoals [gedaagde] stelt. Uit de e-mail van 22 oktober 2019 om 03:28 uur blijkt niet dat de Stichtingen van mening zijn dat dit aansluitnummer bij de besloten vennootschap hoort.
De conclusie is gelet op wat hiervoor is overwogen dat [gedaagde] er niet in is geslaagd om zijn stelling te onderbouwen dat het aansluitnummer [aansluitnummer 1] van de besloten vennootschap is.
4.6.
Het had dus op de weg van [gedaagde] of zijn boekhouder gelegen om rond augustus 2019 een nieuw aansluitnummer te vragen voor de besloten vennootschap en de loongegevens onder dat nieuwe aansluitnummer aan te leveren of om aan de administrateur van de Stichtingen door te geven dat de rechtsvorm van de eenmanszaak gewijzigd was in een besloten vennootschap. Gesteld nog gebleken is echter dat [gedaagde] dat gedaan heeft. Het gevolg hiervan is dat de besloten vennootschap bij de Stichtingen niet is ingeschreven, zodat de Stichtingen terecht de loongegevens hebben gekoppeld aan het bedrijf dat hoort bij het aansluitnummer [aansluitnummer 1] , dus aan de eenmanszaak.
4.7.
De vordering van de Stichtingen is gelet op wat hiervoor is overwogen toewijsbaar. [gedaagde] heeft de hoogte van de vordering van de Stichtingen verder ook niet bestreden, zodat deze in zijn geheel toewijsbaar is.
4.8.
De Stichtingen hebben tevens gevorderd [gedaagde] te veroordelen in de wettelijke rente over € 3.611,93. Dit bedrag bevat echter niet alleen de openstaande premiefacturen, maar ook de buitengerechtelijke incassokosten en reeds verschenen rente. Omdat gesteld noch gebleken is dat de Stichtingen de buitengerechtelijke incassokosten reeds betaald hebben aan hun incassogemachtigde, wordt de rente over de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. Ook wordt de rente over de reeds verschenen rente afgewezen, omdat niet duidelijk is welk gedeelte van het bedrag aan rente langer dan één jaar verschuldigd is. De rente wordt derhalve toegewezen over het nog openstaande bedrag aan premiefacturen, zijnde € 2.294,44.
4.9.
Ten overvloede merkt de kantonrechter ten behoeve van [gedaagde] nog het volgende op. Volgens [gedaagde] zijn de werknemers waarvan de Stichtingen premiebetalingen vorderen in deze procedure in dienst van de besloten vennootschap. Het is niet zo dat de Stichtingen dit niet geloven, maar de Stichtingen zijn van mening dat [gedaagde] dit op de juiste wijze moet doorgeven, zodat de Stichtingen de premienota’s kunnen crediteren en nieuwe premienota’s ten behoeve van de besloten vennootschap kunnen maken. Zolang [gedaagde] dit niet doet, mogen de Stichtingen van ervan uitgaan dat de door [gedaagde] doorgegeven loongegevens op het aansluitnummer [aansluitnummer 1] van de eenmanszaak zijn. De kantonrechter geeft [gedaagde] daarom mee om nog een keer in overleg te treden met de Stichtingen en te bekijken hoe hij de gegevens op de juiste manier kan aanleveren. Het lijkt erop dat de boekhouder van [gedaagde] in haar eigen administratie de rechtsvorm van [gedaagde] wel heeft gewijzigd, maar dit niet of niet op de juiste wijze aan de Stichtingen heeft doorgegeven. Het ligt op de weg van [gedaagde] om actie te ondernemen en de kantonrechter adviseert hem om dit spoedig te doen.
4.10.
[gedaagde] is de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat hij in de proceskosten wordt veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan de Stichtingen tegen kwijting te betalen € 3.611,93, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 2.294,44 vanaf 5 november 2020 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichtingen vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 108,42 aan dagvaardingskosten en € 545,00 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punt met een waarde van € 218,- per punt);
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688