ECLI:NL:RBROT:2021:6379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
18-370 FT RK
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van faillissement naar WSNP met toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot omzetting van een faillissement naar de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Verzoekster, die op 21 augustus 2018 failliet was verklaard, heeft op 24 februari 2021 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar faillissement en gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van verzoekster beoordeeld en vastgesteld dat zij door omstandigheden, waaronder een taalbarrière en stress gerelateerd aan haar schuldenpositie, niet in staat was om tijdig een WSNP-verzoek in te dienen. De curator had een negatief advies uitgebracht, maar de rechtbank oordeelde dat verzoekster voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. De rechtbank heeft besloten om verzoekster het voordeel van de twijfel te geven en haar een kans te bieden om van haar schulden af te komen. De rechtbank heeft het faillissement opgeheven, de schuldsaneringsregeling uitgesproken en de curator verzocht zorg te dragen voor de overdracht van het dossier aan de bewindvoerder.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
toepassing schuldsaneringsregeling na faillissement
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 juni 2021
[naam],
[adres 1]
[woonplaats] ,
verzoekster,
curator: mr. P.A. Visser.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 24 februari 2021, bij monde van haar advocaat mr. S. Meeuwsen, een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar op 21 augustus 2018 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Op 15 maart 2021 heeft de rechtbank het advies van de curator ontvangen.
Verzoekster, haar advocaat en de curator zijn gehoord ter terechtzitting van 14 juni 2021.
Verzoekster heeft het Informatieblad Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) ontvangen en voor instemming ondertekend. Dit informatieblad heeft zij samen met enkele aanvullende stukken ter zitting aan de rechtbank overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunten

Ter toelichting op haar verzoekschrift heeft verzoekster, mede bij monde van haar advocaat, ter zitting verklaard dat zij zich, voordat zij failliet werd verklaard en zelfs voordat het faillissementsrekest was ingediend, heeft gewend tot de schuldhulpverlening van haar plaatselijke gemeente. Het is door omstandigheden, zoals haar taalbarrière, niet gelukt om de schuldhulpverlening op te starten en een verzoekschrift zoals bedoeld in artikel 284 Faillissementswet (hierna: Fw) (hierna: WSNP-verzoek) in te dienen. Vervolgens is het faillissementsrekest ingediend en is verzoekster in staat van faillissement verklaard. Verzoekster stelt dat het niet aan haar te wijten is dat zij niet tijdig (na indiening van het faillissementsrekest) een WSNP-verzoek heeft ingediend en dat zij ontvankelijk verklaard dient te worden in haar verzoek. Zij heeft in dat verband opnieuw gewezen op de taalbarrière alsmede – samengevat – op de stress die zij toen had in verband met haar schuldenpositie, waarbij zij mede naar voren heeft gebracht de bijzonderheden in verband met haar culturele achtergrond en het feit dat zij niet lang daarvoor haar derde kind had gekregen.
De curator heeft in zijn bericht van 15 maart 2021 een negatief advies uitgebracht ten aanzien van het verzochte omzettingsverzoek, wat hij ter zitting desgevraagd nader heeft toegelicht. Daarbij heeft de curator voorts verklaard dat een akkoord niet tot de mogelijkheden behoort, nu één van de schuldeisers (de aanvrager van het faillissement) niet akkoord gaat met een regeling.

3.De beoordeling

3.1
Ontvankelijkheid
Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoekster een beroep op artikel 15b, eerste lid Fw toekomt. De voorwaarde die de wet daarbij stelt is dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens haar toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen WSNP-verzoek heeft ingediend of dat het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar. Daarnaast stelt de wet als voorwaarde dat geen verificatievergadering is gehouden noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat het faillissement niet op eigen aangifte van verzoekster is uitgesproken. Voorts stelt de rechtbank vast dat geen verificatievergadering is gehouden, noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven. Tot slot stelt de rechtbank vast dat verzoekster, voordat zij failliet werd verklaard, geen WSNP-verzoek heeft ingediend.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting concludeert de rechtbank dat gezien de omstandigheden van dit geval redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat verzoekster wegens haar toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen WSNP-verzoek heeft ingediend. Verzoekster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat ze ten tijde van de ontvangst van de oproepbrief voor de faillissementszitting door omstandigheden niet in staat was daadwerkelijk een schuldhulptraject op te starten, laat staan om zich in dat verband met een WSNP-verzoek tot de rechtbank te wenden. Zij is ook niet verschenen op de faillissementszitting.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek.
3.2
Inhoudelijke beoordeling
3.2.1
Goede trouw
Het verzoek tot omzetting naar en toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoekster dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoekster kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoekster voor wat betreft haar inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De curator heeft verwezen naar de schuld in verband met een bestuurlijke boete bij de Gemeente Utrecht voor een hennepkwekerij die is aangetroffen in de – aan een derde verhuurde – woning van verzoekster. De rechtbank heeft onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat deze schuld niet te goeder trouw is ontstaan. De schuld is inmiddels vier jaar geleden ontstaan. Voldoende is komen vast te staan dat verzoekster niet zelf een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en evenmin is gebleken dat zij daar anderszins financieel gewin bij heeft gehad. Het lag weliswaar op haar weg, als eigenaar van de woning, om te voorkomen dat deze zou worden verhuurd aan een partij die daarin een hennepkwekerij zou exploiteren, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat deze schuld niet te goeder trouw is ontstaan. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de afgelopen vijf jaar te goeder trouw is geweest.
3.2.2
Nakoming verplichtingen
Voorts is bij de beoordeling van het verzoek van belang in hoeverre verzoekster in staat is om de verplichtingen voortvloeiend uit de wettelijke schuldsaneringsregeling na te komen.
De rechtbank heeft, mede gelet op het negatieve advies van de curator, in dit verband aarzelingen, vooral ten aanzien van de nakoming van de informatieverplichting en de inspanningsverplichting. Beide verplichtingen zijn ter zitting uitgebreid besproken. Verzoekster heeft zich ter zitting voldoende gemotiveerd getoond om serieus werk te maken van de schuldsaneringsregeling om aldus in aanmerking te komen voor de schone lei en van haar schulden af te komen. Zij heeft ter zitting verklaard dat ze door haar meerderjarige kinderen geholpen zal worden bij het nakomen van de informatieverplichting en dat zij bij haar huidige werkgever fulltime kan gaan werken. Verzoekster is zich er daarbij, zoals zij ter zitting heeft uitgesproken, van bewust dat als zij de verplichtingen niet naar behoren na zou komen, de regeling tussentijds zal worden beëindigd zonder schone lei en verzoekster vervolgens gedurende tien jaar geen beroep kan doen op de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank wil verzoekster in het licht van het voorgaande het voordeel van de twijfel gunnen en verzoekster een kans bieden om van haar schulden af te komen.
3.2.3
Slotsom
De rechtbank oordeelt dat er geen, althans onvoldoende grond is gebleken voor afwijzing van het verzoek tot opheffing van het op 21 augustus 2018 faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen en het totale salaris van de curator en de verschotten vaststellen. De curator wordt verzocht zorg te dragen voor een vlotte overdracht van het dossier aan de bewindvoerder.

3.De beslissing

De rechtbank:
- heft het faillissement van verzoekster op;
- stelt het salaris van de curator definitief vast op € 13.375,26 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en brengt dit bedrag ten laste van schuldenares;
- stelt de verschotten vast op € 535,01 (inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting) en brengt dit bedrag ten laste van schuldenares;
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[naam]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [land] ),
wonende te [adres 1]
[woonplaats] ,
voormalig vennoot van [VOF] ",
gevestigd [adres 2] , [plaats] ;
- benoemt in de schuldsaneringsregeling van schuldenares tot rechter-commissaris
mr. C.G.E. Prenger;
- en stelt aan tot bewindvoerder mr. W.P. Groenendijk,
postadres: Postbus 324,
3330 AH Zwijndrecht;
- kent toe, voor zover de boedel dit toelaat, een voorschot op de vergoeding van de bewindvoerder van een telkens aan het eind van de maand opeisbaar bedrag. Dit bedrag is gelijk aan 1/37e deel van de overeenkomstig artikel 2 van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (Staatsblad 2013, 308) te berekenen vergoeding, verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan schuldenares gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en in aanwezigheid van mr.
T. Mulder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.