In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot omzetting van een faillissement naar de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Verzoekster, die op 21 augustus 2018 failliet was verklaard, heeft op 24 februari 2021 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar faillissement en gelijktijdig de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van verzoekster beoordeeld en vastgesteld dat zij door omstandigheden, waaronder een taalbarrière en stress gerelateerd aan haar schuldenpositie, niet in staat was om tijdig een WSNP-verzoek in te dienen. De curator had een negatief advies uitgebracht, maar de rechtbank oordeelde dat verzoekster voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan van haar schulden. De rechtbank heeft besloten om verzoekster het voordeel van de twijfel te geven en haar een kans te bieden om van haar schulden af te komen. De rechtbank heeft het faillissement opgeheven, de schuldsaneringsregeling uitgesproken en de curator verzocht zorg te dragen voor de overdracht van het dossier aan de bewindvoerder.