ECLI:NL:RBROT:2021:6378

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
21/556 FT EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in schuldenproblematiek met Nationale Nederlanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoeker, die te maken heeft met meerdere schuldeisers, waaronder Nationale Nederlanden. Verzoeker heeft op 28 april 2021 een verzoek ingediend om Nationale Nederlanden te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling, omdat deze schuldeiser weigerde mee te werken aan het akkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat negen van de tien schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, terwijl Nationale Nederlanden, met een vordering van € 22.486,20, dat niet deed. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van Nationale Nederlanden. Het voorstel is getoetst door schuldhulpverlening en is goed gedocumenteerd. De rechtbank oordeelt dat het aanbod van verzoeker het maximaal haalbare is en dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan de belangen van Nationale Nederlanden. De rechtbank heeft daarom het verzoek toegewezen en Nationale Nederlanden veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 juni 2021
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 28 april 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten Nationale Nederlanden, die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 14 juni 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij Scheltens&Co Financiële Zorgverlening (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, waarvan een preferente en negen concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 76.544,73 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 26 mei 2020 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,99% aan de preferente schuldeisers en 1,99% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Ziektewetuitkering. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Nationale Nederlanden stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 22.486,20 op verzoeker, welke 29,4% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft Nationale Nederlanden te kennen gegeven niet akkoord te gaan met het aangeboden akkoord, omdat haars inziens door verzoeker niet wordt voldaan aan de inspanningsverplichting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Nationale Nederlanden geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Nationale Nederlanden bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Nationale Nederlanden in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van Nationale Nederlanden een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 29,4%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de tien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten schuldhulpverlening. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Tot en met februari 2021 genoot verzoeker een Ziektewetuitkering. Vanaf maart 2021 ontvangt verzoeker een Participatiewetuitkering en wordt hij begeleid naar werk.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker heeft beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede. Ter zitting is verklaard dat de termijn 36 maanden voor het minnelijk traject zal starten in de maand januari 2021. Schuldeisers zullen dus maximaal profiteren van de inspanningsverplichting die verzoeker heeft sinds maart 2021. Door schuldhulpverlening is ter zitting desgevraagd gemeld dat zij maandelijks zal controleren of verzoeker zich aan de inspanningsverplichting houdt, welke ten minste inhoudt dat verzoeker maandelijks vier sollicitaties zal verrichten teneinde een baan voor 36 uur per week te verkrijgen.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat verzoeker zeer gemotiveerd is. Dat blijkt te meer nu er reeds € 9.000,- is gespaard, wat ten goede zal komen aan de schuldeisers.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Nationale Nederlanden, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om Nationale Nederlanden te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Nationale Nederlanden zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Nationale Nederlanden om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Nationale Nederlanden in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en in aanwezigheid van mr.
T. Mulder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.