ECLI:NL:RBROT:2021:6374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
ROT 19/5241
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd voor overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden met verminderde verwijtbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een exploitant van een reinigings- en ontsmettingsplaats, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Eiseres kreeg een boete van € 1.500,- opgelegd wegens een overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) omdat de desinfectievloeistof in de spuitlans een te lage dosering had. Eiseres heeft betoogd dat zij alles in het werk heeft gesteld om de overtreding te voorkomen en dat de oorzaak van de te lage concentratie niet eenduidig kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat eiseres weliswaar verantwoordelijk was voor de controle van de concentratie, maar dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid. Dit leidde tot een halvering van de boete tot € 750,-. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en herstelde het primaire besluit, waarbij de boete werd aangepast. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal op € 2.181,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters,
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder,

gemachtigde: mr. A. van Geel.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) gestelde voorschriften.
Bij besluit van 12 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , directeur van eiseres en [naam] , hoofd kwaliteitsdienst bij eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
Het niet voldoen aan de voorwaarden van de toelating en etiketterings- en verpakkingsvoorwaarden, als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (Verordening 528/2012).
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 43, eerste lid, van de Wgb.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 28 juni 2018 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:

Bevinding(en):
Datum van de bevinding: 28 juni 2018.
Op 25 juni omstreeks 9:00 uur is er in het kader van reguliere inspecties van de R&O-unit voor veevervoermiddelen een monster, met uniek nummer 39705091 genomen van de gebruikte desinfectie oplossing P3 Incidin 05, met toelatingsnummer 10072 N, afkomstig uit de spuitlans. De monstername is uitgevoerd conform het NVWA werkvoorschrift 'Monsterneming ontsmettingsmiddelmonsters R&O (MONO1-16)'. Tevens is er een contramonster, met uniek nummer 36357791, genomen (zie bijlage MonsterrelaasOntsmettingsmiddelmonster, met laboratorium nr. 87262219).
Het genomen monster is onderzocht bij het Chemisch en Microbiologisch Productveiligheid Laboratorium van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit te Groningen. Uit het laboratoriumrapport (zie Incidenteel monster verslag met ISI nr. 87262219) blijkt dat de onderzochte desinfectievloeistof P3 Incidin 05 een te lage dosering heeft, welke niet overeenkomt met de wettelijk voorgeschreven dosering in transportmiddelen voor dieren, zoals gesteld door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden bij de toelating van dit middel.
Overtreding:
Hieruit bleek mij dat de eigenaar of exploitant van de reinigings- en ontsmettingsplaats, als professionele gebruiker, er geen zorg voor heeft gedragen dat de voor de desinfectie in transportmiddelen beschikbare (PT03-)biocide wordt toegepast, zoals opgenomen in het wettelijk gebruiksvoorschrift en de gebruiksaanwijzing, die bij de toelating van dit middel door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is vastgesteld.
Deze handeling is in strijd met artikel 43, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, gelet op artikel 17, vijfde lid, juncto artikel 22, eerste lid, van Verordening (EU) Nr. 528/2012.
Deze bevindingen worden [eiseres] aangerekend.
[…]
Ik bracht de [naam] , als medewerker Kwaliteitsdienst van [eiseres]van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake eenrapport van bevindingen aan.
3. Eiseres voert aan dat in het licht van de in de Memorie van Toelichting op de Wgb (Kamerstukken II 2005/06, 30 474 nr. 3) geschetste belangen, fabrikanten zoals eiseres technieken hebben toegepast om overdosering zoveel mogelijk te voorkomen. In dit geval hebben de doseringstechnieken niet altijd geleid tot de benodigde mengverhoudingen en daarover is ook overleg geweest tussen eiseres en de NVWA. Ook is door de leverancier Ecolab onderzoek hiernaar gedaan en uit rapportages daarvan blijkt dat een aantal eigenschappen van het middel onbekend waren waardoor bij een gelijke, conform instructies toegepaste, dosering er toch schommelingen in de concentratie van het middel voorkwamen. Zo is gebleken dat in een grote hoeveelheid water de werkzame stof van het middel gaat drijven, waardoor bij het aanzuigen van het water uit een grote tank het kan gebeuren dat daarbij een te lage concentratie van het middel naar de spuitlans wordt gezogen. Eiseres heeft, in overleg met de NVWA, met voldoende inspanning en voortvarendheid gewerkt aan het betrouwbaarder doseren. Eiseres kan geen enkel verwijt worden gemaakt; zij heeft aantoonbaar alles gedaan om overtreding te voorkomen. Ook heeft zij altijd gewerkt volgens haar eigen protocol dat door de NVWA is goedgekeurd. Voorts is het door de NVWA genomen monster niet conform de Instructie Monsterneming Ontsmettingsmiddel genomen; het monster is namelijk afkomstig uit de spuitlans en de uitslag van het monster uit de waterbak was wel goed, aldus eiseres.
3.1.
Eiseres exploiteert een R&O-plaats (een reinigings- en ontsmettingsplaats). Het gaat in deze zaak om de desinfectievloeistof waarmee vrachtwagens die dieren bij eiseres aanvoeren, op het terrein van eiseres worden gereinigd en ontsmet. In het rapport van bevindingen staat dat een monster is genomen van de vloeistof die uit de spuitlans komt waarmee de vrachtwagens worden bespoten. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat dit monster onjuist is genomen. In de NVWA-werkinstructie “Monsterneming Ontsmettingsmiddelmonsters R&O” staat: “
Neem een monster van een aangemaakt ontsmettingsmiddel. Indien mogelijk niet via de spuitlans in het monstermateriaal, maar een monster uit de tank, rugspuit scheppen.” In deze werkinstructie staat dus niet dat het niet is toegestaan om een monster uit de spuitlans te nemen. Daarnaast heeft verweerder in het verweerschrift toegelicht dat het in bepaalde situaties zelfs de voorkeur verdient om een monster uit de spuitlans te nemen. Bij eiseres is sprake van een grote bufferbak die wordt gevoed met water en desinfectiemiddel en de spuitlans is via leidingen daarmee verbonden. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat bij eiseres sprake is van een grote afstand tussen die bak en de spuitlans en dat dit de concentratie van het middel kan beïnvloeden (bijvoorbeeld door vervuiling van leidingen) waardoor een verschil ontstaat tussen de concentratie van het middel in de waterbak en in de spuitlans. Gelet op deze toelichting en de werkinstructie valt niet in te zien dat het monster op een onjuiste plek is genomen. Juist de spuitlans is de plek waar het desinfectiemiddel een correcte dosering moet bevatten om de vrachtwagens afdoende te kunnen reinigen en ontsmetten. Nu niet is gebleken dat de monsterneming onjuist is uitgevoerd en niet in geschil is dat de concentratie van het middel in dit monster te laag was, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan.
3.2.
Ten aanzien van de vraag of verweerder voor die overtreding ook aan eiseres deze boete mocht opleggen is van belang of eiseres de overtreding kan worden verweten. Eiseres stelt dat zij alles in het werk heeft gesteld om de overtreding te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid aan de kant van eiseres evenwel geen sprake. Het feit dat eiseres een R&O-plaats exploiteert betekent dat zij een grote verantwoordelijkheid draagt dat de toegepaste desinfectiemiddelen voldoende gebruiksconcentratie hebben om zo een ernstig risico op verspreiding van besmettelijke dierziekten (zoals varkenspest) te voorkomen. De wijze waarop eiseres de desinfectiemiddelen aanmaakt en de concentratie controleert komt voor haar rekening en risico. In dat kader kan eiseres dus wel worden verweten dat zij zelf niet afdoende heeft gecontroleerd en geborgd dat de concentratie van het middel op alle relevante plekken in het bedrijf in orde was; dus niet alleen in de bak waarin het middel werd aangemaakt maar ook (met name) in de spuitlans waarmee uiteindelijk de wagens worden ontsmet. Het voorgaande neemt niet weg dat eiseres, nadat was gebleken dat de concentratie in de spuitlans onvoldoende was, wel van alles in het werk heeft gesteld om de oorzaak van dat probleem te achterhalen en een oplossing te vinden. Eiseres heeft samen met de NVWA verder onderzoek gedaan en het is ook geen eenvoudig oplosbaar probleem gebleken. Ook de fabrikant van het middel heeft nog nader onderzoek gedaan. Eiseres heeft ter zitting uitgelegd dat pas later, na onderzoek, is gebleken dat het middel na enige tijd gaat drijven; dit was ten tijde van de overtreding nog niet bekend. Verweerder heeft niet betwist dat dit een verschil in concentratie tussen de waterbak en spuitlans kan hebben veroorzaakt. Wel heeft verweerder er op gewezen dat ook vuile leidingen die te lage concentratie kunnen hebben veroorzaakt. In elk geval is een exacte oorzaak van de te lage concentratie op 25 juni 2018 niet vastgesteld en voor de rechtbank is voldoende aannemelijk dat eiseres haar uiterste best heeft gedaan om de oorzaak te achterhalen teneinde de te lage concentratie in de spuitlans te voorkomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een verminderde verwijtbaarheid van eiseres en ziet daarom aanleiding het boetebedrag te halveren.
4. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Voorts zal de rechtbank gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. De rechtbank zal de boete zelf vaststellen op € 750,-.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van het beroep aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). Daarnaast heeft eiseres gevraagd om vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting door twee personen werkzaam bij eiseres. Reiskosten worden vastgesteld op basis van het tarief voor een reis per openbaar vervoer 2e klasse en uitgangspunt is dat deze kosten slechts ten behoeve van één persoon worden toegekend. De rechtbank ziet geen reden om daar in dit geval van af te wijken. De opgegeven reiskosten voor twee personen zal de rechtbank dan ook halveren. De te vergoeden reiskosten worden vastgesteld op € 45,-. Daarmee komt het totaal aan te vergoeden proceskosten uit op een bedrag van € 2.181,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • stelt de boete vast op € 750,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.181,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 10 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.